Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Rotterdam, 22 maart 1933

22 Maart '33

 

Beste Jan,

Hartelijk dank voor je verkwikkende briefje! Ik waardeerde het erg. Het lukt mij nog niet hard, me boven mijn rotstemming uit te werken. Natuurlijk: ik weet, dat ik voor die materieele basis dankbaar moet zijn, maar... c'est plus fort que moi, nu, ik kan mijn rol haast niet spelen. Alles met een uitgestreken gezicht als belangrijk proclameeren, wat het in mijn oogen perse niet is. En geen tijd om aan mijn boek te werken, terwijl het door mijn hoofd spookt. Enfin, ieder zijn lastje.

Er is over de panoptica van jou gedonder. Maurice is n.l. tegen bijna alles. Eén heb ik er vast ingezet, twee andere vastgelegd. Ik ben zeer nijdig op hem, schrijf hem met gelijke post; want in plaats van met jou te overleggen, maakt hij er een heel probleem van, tot mijn spijt (dit onder ons) moet ik me er voorloopig van overtuigd houden, dat er persoonlijke rancune tegen jou achter zit. B.v. over de ‘zwendel’ van prijzen mag niets gezegd worden! Ik zal je belangen zoo goed als ik kan waarnemen. Als je het geld voor Goeree vast wilt hebben, schrijf dan even aan Bouws; want het zal, vrees ik, weer moeten overliggen door die vervelende meneer Gans met zijn communisme. We hebben de onmogelijkste last met de nummers tegenwoordig.

Stuk van Elsschot vind ik aardig! Gek geschreven, heel anders dan anders.

Dank voor laatste Nieuws met Al-Capone-smoeltje en snert stukje van de maagd. Wat een prut!

hart. gr. voor jullie beiden

je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie