Menno ter Braak
aan
J. Greshoff
25 september 1939
25 Sept. '39
Beste Jan,
Vanmorgen kwamen er plotseling niet minder dan 6 postale zendingen van je, gedateerd van 6 Sept., 7 Sept., 8 Sept. (2×), 9 Sept. en 12 Sept. Dat alles met één post! Je begrijpt, dat wij alles direct verslonden hebben, aangezien we nog niets gehoord hadden na de oorlogsverklaring. Inmiddels zijn wij, voorzoover mogelijk en tot nader order, al weer eenigszins ‘gewend’ aan dezen oorlog; het blijkt alweer onmogelijk, de spanning te verdragen, waarin wij ± 1 Sept. leefden. Wij zaten toen om zoo te zeggen ieder uur bij Van Crevel of Van Lier aan de radio. Nu is dat alles weer geluwd, en wanneer Hitler ons zal lastigvallen, weet niemand. De ellende is voorloopig voor de Polen, die ingemaakt zijn, dank zij vadertje Stalin, maar zich op dit moment nog in Warschau blijven verdedigen tegen de overmacht. De stemming is hier overigens veel kalmer dan in 1914. De menschen zijn al jaren lang op deze zwijnerij voorbereid, ze voelen tenslotte ook, dat er geen andere mogelijkheid meer was. Wij zelf worden zelf levendig bezig gehouden door een vlooien plaag, die ons huis bezocht, en waar we nog niet af zijn, hoewel we (om dat ras op een juiste plaats te gebruiken) een Duitscher hebben geëngageerd om die diertjes te verwijderen. Zij zijn zeer hardnekkig en telen voort als katholieken en Vlamingen. Waarschijnlijk hebben we dit aan de angora's én aan den warmen zomer te danken. Drie weken geleden had ik het niet voor mogelijk gehouden, dat ik aan zulke dingen zou kunnen denken! Zoo zie je, dat ook wij snel afstompen, al zitten wij in de buurt van het geschiet, en al zullen wij misschien straks ook bommen toegemeten krijgen. Ik hoop in dat geval, dat jullie ons overleven en nog eens aan anderen vertelt van de heerlijke dagen te La Verne. Deze vacantie 1939 was wel heel anders! Nauwelijks een vacantie. Wij trokken een beetje heen en weer tusschen Eibergen, Zutfen, Tiel en Den Haag; ik kladde, om af te reageeren, vlijtig in mijn journaal, dat je later uit kunt geven (met weglating van de al te persoonlijke passages), als je onze puinhoopen ev. zoudt komen redderen. (Toch gun ik Hitler dat eenvoudig niet. Ik zou willen leven, alleen om hem te zien hangen.) Enkele voor publicatie geschikte fragmenten heb ik voor Oct. als kroniek aan Gr. Ned. afgestaan. Maar de persoonlijke zijn eigenlijk veel aardiger, b.v. de passages over Krekel en Pikaar.
Inmiddels wordt mijn Rauschning-vertaling zoo snel verkocht, dat de eerste druk binnen een week weg was en de tweede deze week van de pers komt! Zooals ik wel verwachtte heeft Pikaar het boek nu vuil besproken in Het Vad. - zonder te vermelden, dat de Ned. editie verschenen is. Waarop Leopold weer met een zeer vermakelijke advertentie heeft gereageerd om daar even op te wijzen.
Gisteren zijn Bep en Eddy weer in mijn gezichtskring gekomen. Zij kwamen, na lang ‘zoek’ geweest te zijn, per Indrapoera in Engeland en daarna per Vlissingsche boot in Holland. Eddy noch Bep zijn veranderd; het was, alsof ze een kwartier geleden even uit waren gegaan en nu het gesprek kwamen voortzetten. Laat dat je een bemoedigend teeken zijn! Eddy was zeer opgewekt en strijdlustig, hij blijft voorloopig in Amsterdam bij oom Simons, komt daarna in Den Haag; maar vaste plannen hebben zij nog niet gemaakt. Zooals al gezegd: het gemis, dat wij door jullie vertrek telkens weer constateeren, zal E. niet kunnen wegnemen, maar ik ben bijzonder blij, dat hij terug is, omdat hij de ongesluierde intelligentie en vriendschap met zich meebrengt, die hier zoo verduiveld zeldzaam zijn. Van den oorlog hebben zij onderweg niet veel gemerkt. De Van Schendels zijn nog steeds niet ‘boven water’; zij zijn opgebracht door de Engelschen en hebben heel lang in Gibraltar gelegen, van waar zij nu eindelijk weer vertrokken schijnen te zijn. Zij hebben veel te lang gewacht met hun afreis, maar zullen met dat al wel overkomen.
Ik schrijf deze brief in een periode van ‘windstilte’. Misschien zitten wij morgen al weer tot over de ooren in de actualiteit. In ieder geval wordt jullie dit tenminste bespaard, en ik geloof, dat je daarom niet rouwig behoeft te zijn. De oorlog is bête, ook deze oorlog tegen Hitler, waarvan ieder moet hopen met alle hoop, die in hem is, dat hij den ondergang van het nazisme zal brengen. Er is trouwens voor Engeland en Frankrijk geen alternatief, lijkt me. Met dit apocalyptisch ondier is er in Europa niet meer te leven; en hoe beroerd de berichten voorloopig ook mogen worden, ik blijf gelooven aan den nederlaag van den Schuft aus Berchtesgaden. Zonder dat geloof zou ik hier geen minuut langer willen blijven en liever op een houtje bijten in Afrika of Amerika.
Zend mij spoedig de Brievenbestellersbarok! Het gelukt mij nog wel mij door geschriften, waarvoor ik werkelijk belangstelling heb, van het wereldgebeuren te isoleeren; zoo b.v. door het alleraardigste stuk van Nieuwenhuys over Daum in Gr. Ned. Ook het boekje van v.W. Louw zie ik met veel belangstelling tegemoet. Ik zal er zoo mogelijk een Zondagsartikel aan wijden. Wanneer dit schrijfsel je zal bereiken weet ik ook allerminst. Ik zend het toch maar per vliegpost, want van Napels af gaan er, naar ik vernam, geregeld vliegtuigen naar Afrika. Maar misschien gaat deze ook over Londen; in ieder geval zal hij je wel bereiken, zij het niet op tijd en deels als een anachronisme. Er moet nog een brief onderweg zijn, evenals een artikel voor Die Brandwag. Stuur mij dat vooral, als het verschijnt! Het pond is overigens nu zoo gedaald, dat ik voor het tweede artikel bij incasseeren van de hon.-chêque zeven gulden minder kreeg! Veel kan mij dat niet schelen; ik wil deze relatie trachten aan te houden voor een ev. emigratiepoging.
Het epistel van Speenhoff is heerlijk, en het misverstand over dat stuk van mij over Gomperts niet minder. De menschen zijn er zoo aan gewend, dat critiek vijandigheid beteekent, dat ze het gevoel voor loyale critiek geheel verliezen.
Vandaag ben ik weer in dienst getreden en heb weer het eerste stukje van het ‘nieuwe jaar’ geschreven. Ook dat onsterfelijke tooneel gaat weer rustig aan den gang, alsof er geen Polen vochten en geen Hitlers schreeuwen om meer, meer, meer. Hiervan ga ik nu maar weer zoo'n beetje leven.
Blijf vooral geregeld schrijven. Je brieven zijn ons altijd een groote troost in deze rotzooi; je hebt, totaal anders dan Eddy, absoluut het talent ons de sfeer van jullie leven over te brengen, zoodat we jullie (ook dankzij de foto's van het huis) zoo'n beetje zien zitten en staan.
Vermeld ook vooral alle stukken, die aankomen met datum, want anders verlies ook ik de contrôle op onze correspondentie. Houd je goed! Veel hart. groeten, ook van Ant en voor Aty en de jongens,
een hart. hand van je
Menno
N.B. Ik moet nog even overwegen, of ik de kroniek in Gr. Ned. in 1940 voortzet. Daarover nader.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum