Everard Bouws
aan
Menno ter Braak

Den Haag, 7 augustus 1932

Den Haag

Jozef Israelslaan 7

7 Augustus 1932

 

Beste Menno,

Dank voor de toezending van de doorslag van je, zeer instructieve, brief aan van Wessem. Ik heb hem naar Eddy doorgezonden. Ik ben, na wat jij er over zegt, verlangend naar een lezing van het geheel; bij de lezing van enkele fragmenten stuitte ik weer op dezelfde onwezenlijkheid in de ‘setting’ welke mij ook in Lessen in Charleston (misschien naar verhouding overdreven) hinderde. Van Wessem's personages staan voor mijn gevoel wat al te los van de werkelijkheid, van de achtergrond die hij toch duidelijk bedoeld te geven; zijn dancing in L.I.C. is de dancing uit de Rivièra-prospectus, zijn zakenlieden doen geen zaken, hebben alleen een vaag gebaar etc. Nogmaals, misschien laat ik dit te zwaar wegen, mij stoort deze weltfremdheit zóó sterk, dat ik, bij vluchtige lezing het goede niet voldoende opneem.

In de brief aan Eddy van gisteren schreef ik je al over het September nummer, aan poezie had ik de twee gedichten van van Nijlen en drie of vier blz. Hendrik de Vries willen opnemen.

Met beste gr.

je E.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie