Menno ter Braak
aan
G.H. 's-Gravesande (Den Haag)
Rotterdam, 5 mei 1933
5 Mei '33
Zeer geachte heer 's Gravesande
Uw verzoek brengt mij in zooverre in een moeilijk parket, dat ik een beslissing moet nemen tusschen twee neigingen in mijn ziel. De eene neiging gaat tegen het litteraire interview in het algemeen, als een bijna noodzakelijkerwijs tot goedkoope ‘uitspraken’ leidende manier van publiceeren; de tweede fluistert mij in, dat het nog pretentieuzer is om een gevraagd interview af te wijzen dan om het toe te staan. Een principieel [verschil] tusschen de interview-publicatie en de andere manieren van publiceeren is er bovendien niet. U begrijpt dus al, ik stem toe, temeer, waar ik u persoonlijk ken.
Ik zou echter graag een weekje mediteeren over de dingen, die ik dan zou willen loslaten. Ik wil tenminste één punt principieel stellen, anders wordt het weer een ‘dat meent die dus over die’ etc.
Zullen wij voorloopig afspreken Donderdag 18 mei? Ik kan 's middags na half 4 en 's avonds na half 8; Kiest u maar. Misschien wilt u dan ter inleiding de twee of vier eerste zinnen van deze brief afdrukken?
Ik hoop dus nader van u te hooren.
Hoogachtend gaarne
Uw Menno ter Braak
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum