[p. 215]

De Goede Hoop: cultuurverbroedering made in Germany
De Goede Hoop. Berichte aus dem deutschen und dietschen Kulturraum (Hermann Böhlaus Nachfolger, Weimar 1937)

Zeker zal waar zijn wat de inleider van dit zonderlinge werk, Dr Franz Thierfelder, Generalsekretär der deutschen Akademie, ervan zegt: dat het ‘nach Form und Inhalt keinen Vorgänger in unserem Schrifttum besitzt’. Want: ‘in drei Sprachen ist es geschrieben, drei Völkern gehört es an, zwischen denen der Ozean trennend und verbindend rauscht, und doch erfüllt es ein Geist, der aus gemeinsamer grosser Vergangenheit gewachsen ist.’ Dat slaat op het Duitse en Dietse ‘Kulturraum’; een woord dat mij niets zegt en waarschijnlijk niemand iets zegt, die door de trennende en verbindende Oceaan niet tot zoute krokodillentranen geroerd is.

Dit boek heeft een Hollandse titel maar is samengesteld door Heinz Kloss ‘im Auftrag des Südafrikanischen Ausschusses der deutschen Akademie unter Mitwirkung der Nederlands-Duitse Vereniging im Haag und der Afrikaans-Duitse Kultuur-Unie in Pretoria’. Noteren wij dat de opdracht kwam uit Duitsland en de medewerking uit Nederland en Zuid-Afrika. Dat is van meer belang dan de wetenschap dat de titel gekozen werd, omdat Hollanders en Duitsers op de ‘Goede Hoop’ van Jan van Riebeek naar Kaapland voeren; een startschot voor het Germaanse bloed, om zich met ijver in die richting te spoeden.

De Goede Hoop wil drie volkeren dienen, zoals de inleider verderop zegt; volgens hem is nu het ogenblik gekomen om het scheidende achter te stellen bij het verbindende. ‘Seltsam mutet es an’, heet het, ‘dass sich zwei benachbarte Nationen wie die deutsche und die niederländische, die der gleichen Wurzel entstammen, und deren Volkstum unmerklich (??) fast an ihren Grenzen ineinander überfliesst, in neuerer Zeit fast fremd geworden sind’. Zo ‘seltsam’ is dat echter niet, want dit proces is al eeuwen aan de

[p. 216]

gang, en de Bourgondische ‘staat’ die practisch al niet veel meer met het Duitse Rijk uitstaande had, is van meer betekenis geweest voor Nederland dan het nu zo populaire ‘Volkstum’ van deze inleider. En daarom is dit boek ook zulk een zonderling en hersenschimmig wanproduct. Het bevat (te hooi en te gras bijeengeraapte) bijdragen in het Duits, Nederlands en Afrikaans, en handhaaft dus de romantische illusie dat er een soort secundaire taaleenheid zou bestaan tussen b.v. Duitsers en Afrikaanders. Zo volgt op de inleiding een artikel over ‘Der Geist des neuen plattdeutschen Schrifttums’ (van Franz Fromme), dat zeer veel wetenswaardigs bevat, maar ons volstrekt niet tot verbroedering met al deze platduitsers drijft. Waarom zou het contact tussen de volken in deze tijd zich realiseren via de dialecten? En is het iets anders dan sentimentele dwaasheid, om het bindende tussen Duitsland en Nederland in deze buurt te zoeken? Temeer is zoiets onzinnig, omdat men in dit boek van het Duits-Dietse ‘Kulturraum’ vergeefs iets zoekt over de werkelijke culturele prestaties der drie landen op het gebied van schilderkunst, muziek, wetenschap, etc. etc.; er zijn, voor Nederland, een paar willekeurige gedichten, die hier bij ongeluk verdwaald lijken, en een verbijsterend overzicht over de ‘Gegenwartsströmungen des nordniederländischen Schrifttums’ door Dr Phil. Jan Hendrik Scholte, hoogleraar in het... Duits aan de universiteit van Amsterdam.

Het is natuurlijk een loffelijk idee vanwege de bedoelde verbroedering een hoogleraar in het Duits over Nederlandse letterkunde te laten schrijven, maar het is tegelijk absurd, tenminste wanneer men zijn taak opvat als Prof. Scholte, die zonder een zweem van gevoel voor verhoudingen een stroom van namen over ons uitstort, waarin Nederlanders reeds verdrinken en a fortiori dus Duitsers en Afrikaanders. Afgezien nog van het feit dat het zuiver informatieve artikel in sept. 1935 (!) is geschreven en dus in allerlei opzichten reeds verouderd is, mist het alle overzichtelijkheid van een opstel dat over het wezen onzer literatuur iets berichten wil. Het is een sa-

[p. 217]

menraapsel, waarvoor men Prof. Scholte (die o.m. een essay van zijn zoon, Henrik Scholte, uit de Erts-almanak van 1926 als representatief voor de toenmalige jongeren in Duitse vertaling in extenso weergeeft!) had moeten waarschuwen; het is een blamage, kort en goed.

Op deze beschouwing volgt een dito van Dr F.E.J. Malherbe over de Afrikaanse letterkunde, ook vol namen, maar veel beter. Over de Oceaan terugzwemmend belandt men dan in de ‘Neulandgewinnung in Deutschland’, door Oberarbeitsführer Dipl. Ing. Friedrich Wunderlich, gesecondeerd door een artikel over ‘Landaanwinning’ van de hand van jhr C.E.W. van Panhuys; L.J. van Gorkom, conrector van het stedelijk gymnasium te Herzogenbusch (dat is, zoals men weet, de stad met de ‘buschreiche Umstreiche’, op zijn platduits) behandelt de Nederlandse kolonisatie in Duitsland, J.J. van Deinse ‘Beziehungen zwischen Münsterland und Holland’. ‘Deutsche Erbe im Burentume’ (Werner Schmidt - Pretoria) en ‘Das Deutschtum in Südafrika’ mogen natuurlijk niet ontbreken; dat is ook een soort landaanwinning, zij het een andere dan die jhr Van Panhuys beschrijft.

Drs H. Krekel schrijft over de politieke en economische ontwikkeling van Nederland sedert de wereldoorlog, en een inwoner van Potsdam, Dr R.P. Oswald, geeft een ‘Zehnjahresbericht über die Entwicklung des Flamentums’. In dit artikel kan men, evenals in het daaropvolgende over de Zuid-Afrikaanse Unie van Dr W. Espe uit München, de nodige addertjes onder het gras vinden. Op bescheiden, maar dringende wijze wordt de propaganda van zeker allooi door deze heren, die elkaar (niet eens over de Oceaan) toeglimlachen, gevoerd.

Deze bundel komt voor ons precies te laat; het Nederlandse volk heeft zich bij de verkiezingen afkerig verklaard van imitatie-cultuur, als die in De Goede Hoop wordt opgediend. Want hoewel er enige zeer behoorlijke en respectabele bijdragen in dit boek voorkomen, wordt het geheel als imitatie gekwalificeerd door de platduitse misvatting over de verbroedering van enige z.g. ‘nordi-

[p. 218]

sche’ volken door middel van Oberarbeitsführers en soortgelijke mensen, die ons als surrogaat van het ‘rode’ internationalisme een internationalisme van Blut und Boden willen opdringen, onder protectoraat van het nationaal-socialistische Duitsland natuurlijk. Ik heb goede hoop dat onze Bourgondische traditie ons immuun heeft gemaakt voor dergelijke verkapte reclame made in Germany.

 

Het Vaderland, 4 juni 1937