[p. 237]

Thomas Mann gehuldigd

Het was voor een tot de laatste plaats bezette zaal dat gisteren Thomas Mann in Pulchri op initiatief van het Kunstenaarscentrum voor Geestelijke Weerbaarheid is ontvangen en toegesproken. De schrijver, die vergezeld was van zijn echtgenote, heeft gelegenheid gehad velen de hand te drukken, onder wie vertegenwoordigers van allerlei kunsten en talrijke intellectuelen. Wij zagen, ondanks de vacantie, vele schrijvers, toneelspelers en beeldende kunstenaars, die zich aan de heer en mevrouw Mann lieten voorstellen. Onder hen werden opgemerkt Constant van Wessem, Ben van Eysselstein, Corn. Veth, Jan Poortenaar, G. van Hulzen, Fenna de Meyier, Tony de Ridder, Dr H.H.E. van Gelder, Jan Musch, Paul Huf, J. van Elsäcker en vele anderen.

Het woord werd allereerst gevoerd door Dr G. Stuiveling, die de heer en mevrouw Mann en de aanwezigen een woord van welkom toeriep. Hij getuigde van de dankbaarheid die men in Nederland voelt voor de aanwezigheid in Europa van een figuur van dit formaat, die niet alleen een groot schrijver en Nobelprijsdrager is, maar meer: een symbool van een ander Duitsland en dus ook van een ander Europa. De Duitse geest, aldus spr., is niet in grenzen te vangen; hij is een wereldaangelegenheid, en wie hem vertegenwoordigt is een wereldburger. Daarom betreuren wij des te meer dat deze wereldburger niet tevens burger van zijn land kan zijn.

Strijdbaar humanisme, aldus besloot spr. zijn rede, is noodzakelijk; het is de enige weerbaarheid die ons redden kan van de ondergang.

Vervolgens werd, bij ontstentenis van Prof. Pos, die plotseling door ziekte verhinderd was, het woord gevoerd door Dr Menno ter Braak, die uitging van de uitspraak ‘Wo Begriffe fehlen, da stellt zur rechten Zeit ein Wort sich

[p. 238]

ein’. Tegenwoordig zijn woord en begrip zozeer door elkaar gehaald dat wij geneigd zijn om de zin om te draaien: ‘Wo Worte fehlen, da stellt zur rechten Zeit ein Begriff sich ein.’ De nieuwe geest, waarover wij spreken, moeten wij met woorden aanduiden die hun eigenlijke zin hebben verloren: conservatisme - revolutie, aristocratie - democratie. Bij Thomas Mann vindt men een dergelijk begrippenpaar reeds in de figuren van Settembrini en Naphta (in Der Zauberberg), maar na 1933 heeft hij, die als kunstenaar vooral een onpolitieke geest is, zich met een politieke richting moeten identificeren. Spr. maakt gewag van de grote morele autoriteit die Mann in gans democratisch Europa geniet en die hij juist te danken heeft aan zijn afkeer van woorden zonder begrip: wij prijzen ons gelukkig, zo eindigde spr., dat wij deze moedige ‘aristodemocraat’ in ons midden mogen begroeten.

Prof. Dr N.A. Donkersloot, die daarna sprak namens de P.E.N.-Club, bracht de heer Mann de dank dezer vereniging. Hij noemde het werk van de schrijver het persoonlijkste contact dat men zich voor kan stellen; voor spr. betekende Mann in zijn studententijd eenvoudig: Duitsland. Thans heeft het lot een wending gegeven aan dit leven, die zeker onverwacht gekomen is. Men noemt Mann de ‘Dichter des bürgerlichen Lebens’, maar hij is ‘ausgebürgert’ en eigenlijk had hij al eerder ‘ausgebürgert’: dwz. hij was veel meer geworden dan alleen de ontleder van de burgerlijke mentaliteit, hij was de ontleder van het menselijke leven in zijn eeuwige vormen, en met name van de ziekte. Het is karakteristiek dat Manns driedelige Joseph-trilogie over de Joden handelt; hij schrijft over eeuwige figuren, zijn wezen is onpolitiek, maar de scepticus wordt strijder en door de tijd uitverkoren om aan te moedigen stand te blijven houden.

Freule Repelaer van Driel sprak als vertegenwoordigster der muziek een woord van dankbaarheid, ook voor Thomas Manns dochter Erika, die voor tien millioen kinderen schreef, in wier leven de droom der muziek geen plaats meer vinden kan. Het ‘Alle Menschen werden Brüder’ zal

[p. 239]

niet vandaag of morgen, maar toch eens verwerkelijkt worden.

Na de pauze heeft Thomas Mann zelf het woord gevoerd. De Italianen, aldus Mann, beschouwen als het puikje van taalwellust ‘la lingua toscana in bocca romana’; hetzelfde zou hij willen zeggen van de Duitse taal in Hollandse monden. Spr. haalde een woord aan van Björn Björnson, de zoon van de bekende schrijver, die hem eens zeide: ‘Man soll keine Rede halten, man soll reden,’ en dat wilde hij ook thans doen.

Nederland is voor mij, aldus Mann, een ideaal rustoord geweest. Noordwijk heeft mij vergund mijn Goetheroman zo ver af te maken dat hij waarschijnlijk nog in de herfst zal kunnen verschijnen; maar ook de Nederlandse steden en hun musea heb ik kunnen bezoeken. Ik bewonder de strijdbare democratie van Holland en het doet mij bijzonder veel genoegen dat ik op deze wijze ook nog kennis heb kunnen maken met Nederlandse kunstenaars. Wij hebben in de laatste tijd een verandering zien plaatsgrijpen die karakteristiek is voor de Europese geest. Geestelijke vrijheid verdedigen wil niet zeggen de absolute tolerantie voorstaan, want de geestelijke vrijheid heeft thans haar verbitterde vijanden. Omdat wij dat weten, weten wij ook weer wat goed en kwaad is. Het kwaad heeft zich zo duidelijk geopenbaard dat wij vereenvoudigend voor het goed kunnen strijden zonder beneden ons niveau af te dalen. Dat is de wijze waarop de geest zich ‘rebarbarisiert’. Er is in deze tijd een geluk: dat wij onze sceptische schuchterheid hebben afgeleerd, dat wij de rol van David tegen Goliath, van St Joris tegen de draak, weer ten volle hebben leren begrijpen (lange en geestdriftige toejuichingen).

De heer Pront sprak namens het Kunstenaarscentrum een slotwoord en overhandigde Thomas Mann als aandenken het Franse boekje van Prof. Tielrooy over de hedendaagse Nederlandse letterkunde.

 

Het Vaderland, 30 juli 1939