[p. 32]

Ikaros leerdichter

Naar aanleiding van
J. Greshoff, Ikaros bekeerd
J. Greshoff, In alle ernst

De heer J. Greshoff is, zooals nu langzamerhand wel algemeen bekend mag worden verondersteld, een zeer inconsequent persoon. In 1932 dichtte hij (Pro Domo)

 
Men zal mij niet voor Ikaros zien spelen
 
Om door de schijnmanoeuvres te verhelen
 
Hoezeer ik ben, o Aarde, aan u gehecht.
 
 
 
Er is geen kleine achterdeur meer open
 
Ik kan den heer J. Greshoff niet ontloopen,
 
Ik ben aan hem gekluisterd tot mijn dood.

en in 1937 stijgt hij (in het leerdicht Ikaros Bekeerd) waarachtig als Ikaros ten hemel: weliswaar om spoedig weer terug te keeren, maar goed, hij bleek dan toch niet zoozeer aan den heer J. Greshoff gekluisterd te zijn als hij veronderstelde. Dat is weer een van die gruwelijke innerlijke tegenspraken, waarop niet alleen de schoolmeesters dezen inconsequenten dichter betrappen; het heele schrijversbestaan schijnt zich in zulke contradictiën af te spelen, en erger: hij neemt nauwelijks de moeite er zich voor te schamen! Zijn ‘overgang’ van de Action Française naar de felste bestrijding van fascisme en nationaal-socialisme heeft zich zoo inconsequent voltrokken, dat de menschen van het bezadigde verstand hem niet bij konden houden: 't is zonde! En nu weer deze Ikarische inconsequentie! Wat moeten wij denken van hem en van zijn ‘schijnmanoeuvres’?

Ik geloof, dat het niet zoo moeilijk is, achter deze tegenstellingen op den voorgrond, de tamelijk ongecompliceerde en in ieder ge-

[p. 33]

val veeleer te consequente dan inconsequente persoonlijkheid Greshoff te ontdekken, wiens ‘aardsch’ en ‘hemelsch’, ‘ego’ en ‘alter ego’ elkaar meer in schijn dan in werkelijkheid bevechten. Maar één ding moet men dan wel in het oog houden: Greshoff is geen denker, maar veeleer een propagandist voor de waarheden, die hij heeft verworven en door langdurigen omgang tot zijn waarheden gemaakt. En om misverstand te voorkomen voeg ik er dadelijk bij: dit zijn niet de waarheden van ‘de mannen met de boorden en de baarden’ (zooals hij ze in Ikaros Bekeerd noemt), niet de waarheden dus, waartegen hij zich uit alle macht pleegt te verweren; het zijn nog altijd de waarheden van den onafhankelijken en weerbarstigen individualist, voortgekomen uit de Nederlandsche burgerij, die voor alles het klimaat verdedigt, waarin hij het best adem kan halen. In deze qualiteit van individualist tot iederen prijs kon Greshoff zoowel aristocratische als democratische principes tijdelijk tot de zijne maken; hij kon ze ook met vuur en zelfs met ‘bezielde rhetoriek’ in zijn waarheidsverkondiging opnemen, omdat in beide gevallen het tegengestelde (eerst de vervaling van het leven door de democratische platvloerschheid, later de vervalsching van het leven door de fascistische brutaliteit) hem de ergste bedreiging scheen van zijn domein. Wanneer Greshoff met logische argumenten de democratie of het fascisme te lijf gaat, is hij in diepste wezen derhalve de propagandist voor een bepaalde soort van onafhankelijk leven, dat voor hem even onontbeerlijk is als voor een visch het water. In de ridders van het kleurige hemd ziet hij dan ook in de eerste plaats de ‘huurlingen’, ‘een troep betaalde knechten’, nevenverschijningen van den ‘onsterfelijken sergeant’, ‘het vechtvee van de Nieuwe Heeren’, d.w.z. de werktuigen der tyrannie. ‘Waar keizers vluchtten, eert men surrogaten’ heet het in Ikaros Bekeerd, of met andere woorden: Wilhelm II is door Hitler vervangen, het is lood om oud ijzer, beiden zijn even erg voor het klimaat, waarin de onafhankelijke en weerbarstige individualist ademt. Het gaat, altijd en voor goed, tegen de menschonteerende dwingelandij dergenen, die Greshoff in dit leerdicht als ‘slavendrijvers zonder brein’ betitelt, en waarvan het hem vrijwel onverschillig is, of zij links dan wel rechts staan:

[p. 34]
 
Aanschouw ze op apenroem en duimkruid jagen,
 
De volgepompte Kokadorus die
 
De kudde met zijn kaak wil imponeeren,
 
De man uit Moskou, tsaar uit de Uniprix
 
En de Solist van 't heesche strotvibreeren.

Een simplistische voorstelling van zaken? Inderdaad, maar iedere propagandist vereenvoudigt, in tegenstelling tot den denker, die naar nieuwe complicaties streeft, als hij de stof wil beheerschen; en ook de propagandist Greshoff vereenvoudigt, als hij de drie groteske figuren (wier namen ik zeker wel niet uitdrukkelijk behoef te noemen) door zijn alter ego Ikaros laat oproepen in het teeken van ‘apenroem en duimkruid’. Ikaros in zijn vlucht naar boven is de onafhankelijke en weerbarstige individualist, die zijn domein wil redden door boven de wereld uit te stijgen; hij maakt echter al vliegend toch propaganda voor zijn domein door voortdurend vol haat terug te blikken op de verschillende specialisten in tyrannie en domheid, die op aarde hem het leven verzuurden, en zijn laatste visioen is zelfs het goddelijk Oordeel over deze verpeste wereld, die leeggespoeld wordt als de beerput om aldus te geraken tot het Doel:

 
de bol uit gepolijst kristal
 
Bewijs van Gods oorspronkelijke volmaaktheid.

Maar na dezen ideaalvorm van het onafhankelijk en weerbarstig individualisme in hooger sferen voor oogen te hebben gehad, valt Ikaros terug, om de kleine weldaden van het ondermaansche te hervinden met een anderen blik; opnieuw is hij propagandist voor zijn klimaat, maar nu schildert hij niet de hansworsten en charlatans, die het verpesten; de individualist bezingt thans de aarde in haar officieuzen staat van gematigd paradijs, hij lokt zijn lezer door de positieve, warme lyriek, nadat hij hem in het eerste deel (de opvlucht) afgeschrikt had van de caricaturen die hij beneden achter liet. Men denkt hier onwillekeurig aan het prachtige Ikaroslandschap van Brueghel, en dat bewoond door fatsoenlijke menschen zonder Kokadoruskaak.

[p. 35]
 
Hij vindt nog slechts vertroosting en genot
 
In het gezelschap van beschroomde lieden
 
Die onbezoedeld door den geilen spot
 
Tevreden 't onkruid uit hun voortuin wieden
 
Die argeloos tot ieder kwaad in staat
 
Den dag daarop bereid zijn tot een offer
 
Steeds aarzlend tusschen ideaal en baat
 
Vandaag hyena's, morgen duif en doffer.

Men behoeft niet te vragen, welke gemeenschap hier ‘aanbevolen’ wordt: het is de gemeenschap dergenen die geen gemeenschap vormen, die overal en nergens zijn, de gemeenschap der ‘honnêtes hommes’; het is de gemeenschap ook van de ‘vernuftige mannen’, die de dichter elders tegenover de ‘korporaals en knechten’ stelt. Greshoff noemt zijn Ikaros Bekeerd een leerdicht: welnu, het didactische element erin is hetzelfde als wat ik hierboven de propaganda noemde. Niet het conflict van Ikaros, den òpvliegende die neerstort, is hier het eigenlijke hoofdmotief, want zoowel de òpvliegende als de weer neergedaalde Ikaros (die immers merkwaardig onbeschadigd is terecht gekomen!) zijn druk bezig met de aarde en de organisatie (subs. desorganisatie) harer bewoners; hoofdmotief is de individualistische leering, die in de vormen der poëzie (schimp- en lofpoëzie) uit de Ikaros-fabel naar voren komt. De ondertitel ‘leerdicht’ is zeer juist gevoeld; de twee Ikarosepisoden zijn twee aspecten van den éénen Ikaros-Greshoff: zijn bohème-élite-aspect (opvlucht) en zijn burger-democraat-aspect (terugkeer); zij bestaan naast elkaar, er is geen tragedie tusschen die twee, want zij zingen beiden den lof van het individualistisch klimaat, waarin het alleen goed ademen is. Deze propagandist is een leerdichter zonder de verveling, die het genre zoo vaak aankleeft; want als hij leert is het om te bezielen, niet om den expliceerenden frik uit te hangen.

Ikaros Bekeerd lijkt mij de dichterlijke bekroning van Greshoffs ‘propagandistische’ periode, die begint met de Najaarsopruiming en Examen de Conscience, om zich voort te zetten in Janus Bifrons, Pro Domo, Jean-Jacques in 1933, Voces Mundi en Een Verloren Zoon. Men vindt in dit leerdicht telkens motieven uit die vroegere cycli terug, terwijl Greshoffs tegelijk bezield rhetorische en innig poëtische toon, die karakteristiek is voor al dit werk, hier zoo gedurfd mogelijk klinkt. Als het bekende en zelfs afgezaagde woord

[p. 36]

over den stijl en den man ergens zin heeft, dan wel ten opzichte van Greshoff; zijn stijl wordt bij navolging door anderen (waarvan hij tegenwoordig nogal veel last heeft) onmiddellijk vulgair en faciel, maar omdat hij zelf de man van zijn stijl is, weet hij precies met zijn taal te doen wat hij er mee doen wil: beurtelings bezielen en ontroeren. Greshoffs poëzie is eerder volksch dan intellectualistisch, en het is dan ook geheel niet bevreemdend, dat zijn verzamelde gedichten in de laatste jaren een betrekkelijke populariteit hebben verworven; hij richt zich als leerdichter niet tot een bepaalde groep met bepaalde problemen, hij richt zich tot allen, die ‘van de prinsmarij verlost willen worden’ en het zwaartepunt van hun leven willen leggen buiten de politieke verdwazing; als zoodanig is zij anti-volksch voor degenen, die het volk wenschen te vereenzelvigen met humbug en leidersverafgoding, want voor hen is de zuivering, waarop Greshoff aandringt, pure blasphemie. Uit het drukke gebruik, dat deze dichter maakt van spreekwijzen en gemeenplaatsen, blijkt echter duidelijk genoeg, hoezeer, in den besten zin, zijn poëzie volks-poëzie is; dichter dan bij de intellectualistische poëzie staat zij bij het tractaat en de boutade, waarvan zij eigenlijk een poëtische herschepping is. Van deze poëtische herschepping uit, die niemand hem nadoet, moet men de heele figuur Greshoff beoordeelen; alles wat hij. verder schrijft is in margine genoteerd bij zijn poëzie en is dan ook, hoe verdienstelijk het soms moge zijn, afspiegeling van zijn poëzie.

Men vergelijke b.v. het aardige, maar ongelijke boekje In Alle Ernst met Ikaros Bekeerd; het is ongeveer gelijktijdig verschenen en gedeeltelijk iets vroeger geschreven. Het eerste deel, Met Uitzicht op Zee, ontstond tijdens een verblijf in Portugal in 1936 en bestaat uit reisimpressies, vermengd met cultureele en politieke beschouwingen; een genre, dat Greshoff uitstekend beheerscht, omdat hij een onbevangen toeschouwer is, die bovendien den toon der causerie weet te treffen zonder daarom in dat reisgebabbel te vervallen, waarvan het belang alleen duidelijk is voor de familie en kennissen. De ondertoon van deze notities is, ‘in allen ernst’, ernstig, en op dezelfde manier propagandistisch als Ikaros Bekeerd; de afkeer van de stille dictatuur van Salazar, die het individualistisch domein evenzeer bedreigt als de bulderdictatoren elders, is een motief, dat hier steeds weer terugkeert. Met dat al blijft de beschouwingswijze lichtvoetig en anecdotisch en dat is ook de charme ervan; waar de schrijver te nadrukkelijk wordt blijkt altijd weer,

[p. 37]

en dus ook hier, dat het zwart-wit der propaganda hem meer beheerscht, dan het probleem dat hij aan de orde stelt; tenslotte blijven deze zoo sympathieke en amusante hoofdstukken over Portugal...boutaden; boutaden, die hier en daar door hun ernstigen achtergrond echter de simplistische nadrukkelijkheid van het tractaat nabij komen. Waar die nadrukkelijkheid ontbreekt, waar de causeur door het boeiende land (dat hij zonder toeristenverantwoordelijkheid bereisde) wordt betooverd of geïrriteerd, daar zijn deze bladzijden kostelijke lectuur; zij doen de innemende persoonlijkheid en den heerlijken humor van den schrijver bovendien zeer sterk uitkomen.

In het tweede deel zijn onder het niet overtuigende motto In een koffijhuis geschreven een aantal commentaren en critieken ondergebracht, waarin de journalistieke toon helaas veel bederft. De neiging tot propagandistische vereenvoudiging der problemen, tot het gebruiken van onverantwoorde cliché-woorden zelfs, hindert mij op menige pagina, juist omdat dit alles in een boek staat; in een krant gaat dat snel voorbij en is het zelfs ‘vlot’, maar voor een herdruk in boekvorm is de substantie te grof van korrel. Ik zou niet ‘in allen ernst’ van mijn liefde voor Ikaros Bekeerd kunnen getuigen, wanneer ik er Greshoff niet een verwijt van maakte, dat hij dit tweede deel in dezen ongezuiverden vorm aan het als geheel toch zoo geslaagde eerste over zijn portugeesche belevingen had toegevoegd.

Menigeen zal de journalistiek als vak, die ook Greshoff bedrijft, verantwoordelijk stellen voor zulke clichés en het is niet onmogelijk, dat daar iets van aan is. Ik geloof echter, dat men het probleem van Greshoffs stijl verderop moet zoeken; het is dezelfde man, met dezelfde eigenschappen, die in Ikaros Bekeerd een meester, in zijn portugeesche notities een pakkend en bovendien ‘ernstig’ causeur is, maar in zijn critische beschouwingen telkens precies even naast de roos schiet. Daarom behoort m.i. de nadruk te vallen op de polariteit propagandist-denker; naarmate Greshoff meer een ‘zuiver’ denker moet zijn is hij het minder, of anders gezegd: als lyrisch dichter en boutadenschrijver denkt hij voor ons het overtuigendst.