Apollo's oppervlakte

POESJKINS novellistische techniek kan men met het volste recht qualificeeren als apollinisch; het is Apollo, de god van maat en orde, die Dionysos, den god der bacchanten, heeft overwonnen; overwonnen niet voorgoed en bij wijze van moraliseerend recept, maar voor eens (voor het geval Poesjkin), in de har-

[p. 50]

monie van een zonnigen stijl, die juist door zijn rijpen glans, zijn anecdotische soberheid en soms zelfs onbeduidendheid verraadt, wèlke duistere machten hier te overwinnen waren. De Duitsche vertaler Eliasberg heeft de klaarheid van Poesjkin vergeleken met de helderheid van onzen Vermeer; die vergelijking, hoewel nooit zuiver vol te houden, omdat het hier gaat om twee zoo verschillende kunsten als de litteratuur en de schilderkunst, is gebaseerd op de illusie van volmaakte oppervlakkigheid, die zoowel Poesjkin als Vermeer, ieder door zijn techniek, weten te suggereeren. Het oppervlakkige is hier geen scheldwoord, het is de hoogste eeretitel voor de diepte, die overwonnen is in den vorm, voor den chaos, die gestyleerd is in het duel, voor de vitaliteit, die ondergebracht is in de etiquette. Wat in het duel (Het Schot!) de eer is, is in de novelle de vorm.

Deze volmaakte oppervlakkigheid is alleen te danken aan de diepten, die zij verbergt en openbaart tegelijk. Tusschen de regels door leest men welke onverzoenlijke tegenstellingen van een hartstochtelijk temperament deze harmonie in den vorm toch...verzoent.