Tournée Moissi, Bassermann, Durieux, Deutsch
Schillers ‘Don Carlos’
Kon. Schouwburg
De eerste uitgave van ‘Don Carlos’ verscheen in 1787, twee jaren dus voor het uitbreken der Fransche revolutie, die een deel van de in het stuk verkondigde leuzen in practijk trachtte te brengen. Schiller is, inderdaad, veel meer dan Goethe, verwant aan die revolutie, aan haar pathetischen stijl en haar lang niet altijd verantwoorde phraseologie; zijn ‘Don Carlos’ doet ons zeer duidelijk voelen, dat veel ideeën, waarmee de schrijver speelt, door de practische ervaringen van later naar het rijk der rhetoriek zijn verbannen. Bovendien: Schiller was nooit een menschenkenner, hij was voor alles de ‘Moraltrompeter von Säckingen’, die tegenover den rustig zich ontwikkelenden ‘objectieven’ Goethe den indruk maakt van een ‘subjectieven’ jongeling, ook nog op rijperen leeftijd. Het is daarom eigenlijk ook niet zoo wonderlijk, dat men tegenwoordig Schiller kan spelen en toejuichen in het Derde Rijk èn in het democratische Europa; want het declamatorische en gephraseerde in Schiller laat zich betrekkelijk gemakkelijk naar twee kanten uitleggen. Neem slechts de bekende passage uit de derde acte, waarin Posa tegen Philips II verklaart:
De passage is zoo ‘algemeen’, zoozeer ‘declamatie’ voor den toeschouwer van de twintigste eeuw, dat hij haar inhoud zonder bezwaar zou kunnen toepassen zoowel op de nationaal-socialistische revolutie als op de Fransche van 1789! Ik geef toe, dat het met de rest van Posa's betoog al minder gemakkelijk gaat en ik ben van meening, dat men in laatste instantie Schiller geweld aandoet door hem van de vrijheidsidealen te vervreemden ten bate van de nationale verheffing; maar het feit blijft er niet minder om bestaan, dat de persoonlijkheid van Schiller door haar structuur aan verschillende politieke interpretaties tamelijk vrij spel geeft.
Wat ‘Don Carlos’ in het bijzonder betreft, Schiller zelf zag de fouten van het werk als tooneeldrama in; in zijn ‘Briefe über Don Carlos’ erkent hij dat de titelheld en Marquis Posa in een scheeve verhouding zijn geraakt, doordat Carlos minder dan Posa de drager van Schillers ideeën werd. Voor ons is echter van meer belang, dat het stuk als geheel moeilijk speelbaar is (ook niet in zijn geheel wòrdt gespeeld) en dat de phrase thans vaak de overhand heeft op de qualiteiten van het drama als zoodanig. Zelfs de meesterlijkste vertolking is niet in staat, volkomen de bezwaren van den tekst te overwinnen en zelfs de aangename klank van sommige tirades kan ons niet geheel doen vergeten, dat wij thans achter de woorden ‘Tugend’ en ‘Freiheit’ een gecompliceerder realiteit beseffen dan Schiller het in zijn tijd kon doen.
De moraal van deze inleidende beschouwing is, dat wij voor het effect van ‘Don Carlos’ aangewezen zijn op de acteurs, die het stuk dragen. Zij alleen zijn in staat de gecompliceerde realiteit ondanks de bezwaren van het werk zelf voelbaar te maken, omdat zij als levende menschen van den tegenwoordigen tijd over den tekst heen kunnen spelen. Er is nog een mogelijkheid, die van de zelfstandig omscheppende regie; maar daarop behoeven wij hier niet nader in te gaan, aangezien zij zich bij deze voorstelling beperkte tot een behoorlijk arrangement.
De gelegenheid om over den tekst heen te spelen werd echter door de acteurs van deze tournée ruimschoots benut. Zonder twijfel was het groote succes van den avond voor Ernst Deutsch als de Infant en Alexander Moissi als Marquis von Posa. Deutsch nam iedere geboden kans te baat om een levenden Carlos te creëeren, waaraan Schiller vermoedelijk het minste aandeel heeft; want de nuanceering, die over de al dan niet speelbaarheid van deze figuur beslist, was voornamelijk het resultaat van Deutsch' speeltechniek. Moissi als Posa vatte zijn rol lyrisch op, zooals men trouwens van hem kon verwachten; lyrisch was zijn geestelijk duel met den koning over de vrijheid van gedachten en juist door de lyriek werd deze scène ontroerend zonder te veel pathetiek. De zaal beloonde haar met een spontaan applaus, dat voldoende bewees, hoe men Schiller hier wenschte te interpreteeren.
Bassermann als Philips II had uitstekende momenten, maar zijn creatie scheen mij niet overtuigend. Ligt het aan de wel zeer ver van de historische traditie verwijderde figuur van Schillers koning? Of is de rol niet voor Bassermann geschreven? Bassermanns register is betrekkelijk beperkt; men ervaart dat, als men veel rollen van hem ziet. Hij is altijd vóór alles Bassermann, en dat bleef in dezen koning van Spanje moeilijk te aanvaarden, omdat men zich Philips minder rauw en minder Germaansch denkt.... zelfs bij Schiller. Tilla Durieux kon slechts in haar grooten monoloog als prinses van Eboli laten blijken, wat zij vermocht; maar ook deze vrouwefiguur is niet bijzonder sterk van karakteriseering, zoodat het melodrama hier en daar niet verre was.
De kleine rollen waren behoorlijk bezet. Alleen de hertog van Alva van Hans Raabe kon mij weinig bekoren; hij herinnerde slechts door zijn sik aan den echten Alva, die er zeker onaangenamer heeft uitgezien.
M.t.B.