‘Krontjong’ van Willy Corsari
Rotterdamsch Hofstad-Tooneel.
Kon. Schouwburg.

De titel ‘Krontjong’ is min of meer symbolisch bedoeld; het is de muziek, die een obsessie begeleidt, waarvan mevrouw Corsari ons de dramatiseering heeft geboden; Krontjong is de achtergrond van het conflict: de angst, die den Europeaan in de tropen aangrijpt, als hij, met illusies aangekomen, ontdekt, dat de tropen en hij twee dingen zijn, die elkaar moeilijk verdragen. Het thema is op zichzelf interessant genoeg, maar wonder boven wonder heeft het tot nog toe maar weinig interessante interpretaties gevonden; en de bijdrage tot het probleem, die mevr. Corsari geeft, is helaas niet zooveel belangrijker dan de rest. E. du Perron heeft zich in ‘De Gids’ van deze maand afgevraagd, hoe het komt, dat een rijk en fantastisch land als Indië op de meeste auteurs eer verlammend dan inspiratief werkt; had hij ‘Krontjong’ gezien, de beantwoording van die vraag zou hem niet gemakkelijker zijn geworden!

Het stuk van mevr. Corsari toch behandelt een niet onwaarschijnlijk en evenmin onbenullig gegeven; maar haar werk staat op de hoogte van den Hollandschen huiskamerroman. Zij heeft ook de problemen van het Indische leven naar die sfeer toegetrokken, zoodat zij, afgezien van de koloniale feiten en de baboe, ons voortdurend blijven herinneren aan ‘Tantalus’ van Jo van Ammers-Küller. Met haar collega mevr. Széke1y-Lulofs behoort mevrouw Corsari tot degenen, die op het tweede plan een zeker talent ontplooien en nu eens met meer, dan weer met minder succes een Indisch milieu weten te schilderen. Men vergete echter niet; dit blijft het Indische milieu met het oog van de Hollandsche schrijfster bezien. De ziel van den inlander wordt nergens problematisch, de zielen der blanken houden zich aan het voorbeeld van het gematigde realisme.

Binnen dit raam nu heeft mevr. Corsari een tooneelspel geschreven, dat tal van gebreken vertoont. Resumeeren wij onzen generalen indruk: een bijna overbodig en slecht gecomponeerd eerste bedrijf, een dragelijk tweede, een uitstekend, sterk en zeer speelbaar derde, en een aan het melodramatische grenzend vierde bedrijf. Het derde bedrijf staat op het peil van het beste romanwerk van deze schrijfster; het is volstrekt niet subliem, maar technisch knap en gevoelig. In de twee eerste acten schijnt mevr. Corsari echter niet los te kunnen komen; er ontstaan telkens bedenkelijke samenscholingen van over alles en niets pratende personen op het tooneel, terwijl er kwistig whisky en moppen van vijfderangsgehalte geschonken worden. Het exposé van het jonge vrouwtje, dat Indië nog niet kent, is natuurlijk noodzakelijk, maar het wordt vertroebeld door allerlei volslagen overbodige bij-elementen (er was zelfs een Indisch pratende dame op het tooneel, die veel succes had, en wij hoorden over handschoentjes, die met de K.L.M. zouden kunnen worden vervoerd. Waarom was onze Postjager er ook nog niet bijgehaald?) Dan volgt het derde bedrf: de angstobsessie van de jonge vrouw, begeleid door de monotone muziek, haar uitbarstingen, haar verhouding tot haar man en den assistent Baalders. Hier laat de schrijfster zien, wat zij kan en hoe knap zij tooneel kan maken, als zij haar limieten niet overschrijdt; ook het vierde bedrijf geeft nog iets van die spanning, maar een happy-end in niet onbedenkelijken preektoon sluit haar onbevredigend af.

Dat het stuk gisterenavond groot succes had, schrijf ik voornamelijk toe aan de vertolking, ook al mag men mevr. Corsari dan niet de eer onthouden, die haar voor die derde acte toekomt. Annie van Ees had de rol van de jonge vrouw, die naïef arriveert en door den moord op één der assistenten een angstpsychose krijgt. Ik heb haar zelden beter zien spelen; vooral op het dramatische hoogtepunt wat zij aangrijpend goed, en zelfs op het hoogst onwaarschijnlijke moment, waarin een overval door koelies de angstpsychose schielijk doet verdwijnen, wist zij het peil te bewaren. Naast haar speelde Willy Corsari zelf als gast de vreemde figuur, die zij als nevenmotief gebruikt; de vrouw, wier nederlaag reeds een voldongen feit is, die de tropen beleefd hééft en er aan ten gronde is gegaan. Een psychologisch aannemelijk gemaakte persoonlijkheid, die Willy Corsari met sobere distinctie over het voetlicht bracht. Het werk van Dick van Veen als de echtgenoot van het vrouwtje verdient ook een woord van oprechte waardeering; hij gaf van de vele assistenten, die men ten tooneele zag verschijnen, met Gimberg als de ‘bruut’ Baalders, het best den Europeeschen man in de tropen, nerveus, ontworteld en op.

De wijze dokter, die hier de functie van raadgever en receptenschrijver tegelijk vervult, is één van de zwakste rollen van dit toch al niet sterke stuk. Cor van der Lugt Melsert wist er ook niet veel anders van te maken dan een bedaarde heer, wiens adviezen soms wat te veel op predikaties leken; maar voor een groot deel ligt het deficit hier bij de schrijfster, die een wijze wilde teekenen in een te goedkoopen stijl.

Een jonge assistent van Toni van Otterloo en een lief assistentsvrouwtje van Mimi Boesnach, benevens een Javaansche baboe, gespeeld door Tobi Hagen als gast, vulden het ensemble verdienstelijk aan. Als geheel leed de opvoering echter nog aan een tekort aan routine, dat bij herhalingen wel verholpen zal worden.

Er was zeer hartelijk applaus, waarin de schrijfster moest deelen.

Het publiek, dat van de tropenillusie profiteerde om de koude buiten te vergeten, leefde kennelijk mee met de gebeurtenissen, die velen wel uit ervaring bekend zullen zijn geweest. Er werd na alle bedrijven een schat van bloemen opgedragen.

M.t.B.