Nina Kirsanova en het Ensemble Igor Schwezof
Princesse-Schouwburg.
Men heeft in het Avondblad van eergisteren een en ander kunnen lezen over de hoofdpersonen van dezen uitmuntend geslaagden avond. De verwachtingen zijn zeker niet te hoog gespannen geweest; wat Kirsanova en Schwezof gepresteerd hebben, bijgestaan door het veelbelovend ballet-ensemble door Schwezof gevormd, verdient een woord van bijzonder hartelijke waardeering. Na wat deze Russische danser ons vertelde over zijn pogingen om met jonge Nederlandsche danseressen iets van beteekenis te bereiken, heeft het resultaat ons toch nog verbaasd. Men stampt nu eenmaal niet zonder een eersterangs-techniek en een strenge discipline een balletgroep uit den grond; want er is geen verraderlijker en voor het dilettantisme fnuikender kunst dan de danskunst. Omdat het gebaar alles is en zooveel andere expressiemiddelen doelbewust worden uitgeschakeld, staat ook het gebaar voortdurend bloot aan de scherpste observatie van den toeschouwer; hij moet louter visueel, met alleen een achtergrond van klanken als hulp, geboeid worden. Verslapt het gebaar, dan is de spanning weg en de leegte, zoo niet het ridicule, dreigt onverbiddelijk.
Ik zou daarom eerst eenige woorden willen wijden aan dit jonge ensemble, ook al is het gewoonte met de ‘solisten’ te beginnen. Het was ditmaal veel meer dan alleen een belofte voor de toekomst; deze groep verdient in stand gehouden te worden, en de mogelijkheid te krijgen tot een nog zuiverder scholing, dan zij nu al bezit. Er ontbrak ongetwijfeld nog het een en ander, vooral in de armtechniek; in het eerste ballet ‘Mazurka’ viel een enkele onzekerheid nog op; maar men mag dat wegcijferen tegenover hetgeen binnen het verloop van enkele maanden was gewonnen. Er was hier niets te zien van dat goedbedoelde, maar vaak zoo tragisch-houterige gezwaai, waaraan vele Nederlandsche semi-dilettanten hun slechte pers te wijten hebben; er was stijl, en waarlijk niet alleen het raden naar stijl.
De balletten van Schwezof verraden een rijke, maar beheerschte inspiratie. ‘Mazurka’, ‘Miniature Persane’ en ‘Les Contes du Bouffon’ hebben ieder voor zich een eigen karakter; en toch is een zekere eenheid van opvatting onmiskenbaar, vooral in de eerste twee (het derde ballet is een burleske, en valt dus reeds als zoodanig in een anderen toon). Het loome, met enkele snellere accenten afgewisselde tempo van ‘Mazurka’ heeft het bewogene van de romantiek, gecombineerd met de strenge klassieke lijn; de matte toon van het geheel, ook in de kleuren uitstekend volgehouden, wordt verlevendigd door de zeer gevarieerde dansmotieven zelf. Overgangen van traag ontwakend rhythme naar de wildste mouvementen van den extatischen dans, geeft het ballet ‘Miniature Persane’, zeker de oorspronkelijkste creatie van Schwezof. De burleske ‘Les Contes du Bouffon’ is eveneens origineel, nadert in de kleine verkleedpartij zelfs even de pantomime; zij behoefde zeker niet onder te doen voor ‘De Zeven Helden’ van het ballet Jooss, terwijl in de costumes bepaald meer oorspronkelijkheid aan den dag was gelegd. Uiteraard werd deze burleske een gemakkelijker succes dan de twee andere balletten, die nog hooger eischen stellen aan de techniek; maar dat kan slechts de bewondering voor het in die twee bereikte versterken.
En thans de sterren van den avond. Nina Kirsanova heeft zich een waardige opvolgster van Pawlowa betoond; het staat zelfs nog te bezien, of zij wel de mindere is. Haar temperament is, dunkt mij, anders dan dat van Pawlowa, aan wie zij de principes van haar kunst heeft ontleend; tenminste dezen avond liet zij zich voornamelijk zien als een danseres van het pittige scherzo en den kleurigen volksdans. Er is veel vuurwerk en wat men ‘uiterlijk effect’ noemt in dezen stijl; maar het is een wonderbaarlijk genoegen dat vuurwerk zoo rijk te zien spatten. Kirsanova's Hindoedans en Russische dans zeiden mij het minst; maar voortreffelijk was zij o.a. in ‘Colombine’ en Bizets ‘Spaansche Dans’. Het succes van den laatsten noopte haar zelfs tot een dubbele toegift.
Schwezof heeft als solodanser een geheel anderen vorm; het stijlverschil was merkbaar in de dansen, die hij met Kirsanova samen voor zijn rekening nam, al was dat verschil dan ook niet hinderlijk voor het effect; hun beider slotnummer ‘Zardas’ (Tsjaikowsky) getuigde zelfs van een groote virtuositeit. Maar Schwezof (zoowel als Kirsanova trouwens) had zijn beste momenten alleen; in de curieuze étude van Scriabin vooral, gaf hij blijk van zijn originaliteit. Die étude viel meer in mijn smaak dan de dans met de roode zweep op een prélude van Chopin, die echter zeker verbijstert door zijn élan.
David Grey (in wien men ook een lenigen danser met vooral talent voor het komische mocht ontdekken, getuige o.a. zijn alleeraardigste ‘Cakewalk’) droeg met eere de verantwoording voor de costuumontwerpen, waarvan men slechts goeds kan zeggen. De muzikale leiding was in voortreffelijke handen bij Robert de Roos, dien Kirsanova in de hulde van het publiek liet deelen.
Ter herdenking van Pawlowa heeft men, terwijl het tooneel leeg bleef, ‘Le Cygne’ van Saint-Saëns gespeeld.
Er was een talrijk publiek, dat zoo enthousiast was, dat de Princesse-Schouwburg dreigde te barsten. Aan bloemen ontbrak het al evenmin, zoodat de stemming bijna feestelijk werd.
M.t.B.