Jushny's ‘Blauer Vogel’
Princesse-Schouwburg.

Na een absentie van twee jaar is de blauwe vogel, gedirigeerd door den allen welbekenden Jushny, weer in Den Haag gearriveerd om zijn nest te bouwen in den Princesse-Schouwburg. Hij heeft duchtig geruid en heeft zich met een compleet nieuw stel veeren gepresenteerd aan het publiek, dat gisteravond in grooten getale ter verwelkoming aanwezig was. Het duurde niet lang, of Jushny had de massa te pakken en deed met haar wat hij wilde, terwijl hij in een miraculeus snel tempo het eene tafereel na het andere annonceerde.

Wat is het geheim van dezen conférencier, dien Joh. Kaart wel prachtig nabootst, maar die toch nog een reserve aan persoonlijk accent bezit, waar geen imitatie bij halen kan? Zijn uiterlijk is correct, slim, glad, vaderlijk, en hij doet mij altijd eenigzins aan een haan denken; verder houdt hij het midden tusschen Mephisto en Lodewijk van Deyssel in een vervlogen periode van zijn leven. Zijn verleidingsmiddelen zijn merkwaardig; hij begint met den tijd vol te praten, zich telkens te verspreken en ‘nicht wahr’ er tusschen door te gooien; men weet soms nauwelijks, waarover hij het heeft, maar niettemin krijgt hij snel vat op de menschen.

Het geheim ligt, zooals trouwens altijd, in de kleine dingen, in de détails, die men pas zou opmerken, als ze er niet zouden zijn. Natuurlijk heeft Jushny de charme van zijn ‘gebroken Duitsch’ sterk mee; alleen al door de lijdende voorwerpen achter het gezegde te poten, charmeert hij ons, die dat anders plegen te doen. Een eenvoudig middel, maar voor de methode van den weinig bewegenden, heerigen Jushny een perfect middel: hij brengt daardoor een vleug van (ongetwijfeld zorgvuldig berekende) naïeveteit met zich mee, die contrasteert met zijn correcten rok. Jushny heeft een tamelijk vast ritueel (zooals trouwens vrijwel alle goede conférenciers), dat men kent en waardoor hij zich een ‘gemeente’ heeft geschapen; daardoor loopt hij weliswaar gevaar in herhaling te vervallen, maar zijn slimme, rationalistische oogjes kennen te goed het publiek, dat zij beheerschen moeten; en zoo pakt Jushny steeds opnieuw, door op het kinderlijke in den mensch te speculeeren.

Jushny heeft ditmaal wel uitermate zijn best gedaan! Ook als regisseur; men had wel eens gefluisterd, dat de ‘Blauwe Vogel’ begon te verouderen en niet genoeg nieuwe veeren meer kreeg. Maar ditmaal heeft hij die booze geruchten gelogenstraft door met een compleet nieuw en werkelijk buitengewoon boeiend en gevarieerd programma als zijn collega Phoenix uit de asch te herrijzen, verjongd en soms zelfs bijna onherkenbaar. Geen wonder dus, dat men zich enthousiast betoonde! Ook hier gaat het om de kleine dingen; is deze ‘kleinkunst’ niet absoluut gaaf, dan wordt zij gauw bête. Maar Jushny beschikt over een uitmuntend ensemble, dat zich op acrobatiek, dans, spel en zang verstaat zooals weinig anderen. Daardoor voldoet de ‘Blauwe Vogel’ volkomen aan de roeping van zijn kunst; hij vliegt snel voorbij, laat geen ellenlange pauzes open en is in elk moment van zijn vlucht elegant.

Het is onmogelijk alle nummers afzonderlijk te memoreeren. Ik noem speciaal het alleraardigste ‘Tick-Tack’; de kittige ‘Marktplatz’ op muziek van Moussorgsky; het kurkenkoor met de nationale alcoholica; ‘Der Tag der heiligen Tatjana’ met zijn gevarieerde motieven. Verder gaf Jushny (voor het eerst, zoover ik weet) blijk van Sowjet-Rusland vernomen te hebben door een rooden soldaat ten tooneele te voeren. Zijn glorienummer was echter ditmaal het op de kaas geïnspireerde ‘Alkmaar’, waarin hij werkelijk de noodige ‘couleur locale’ had weten te combineeren met den stijl van den ‘Blauwen Vogel’.

Het orkest, onder leiding van N. Gogotzky, speelde met entrain. In den avond zat ‘Schwung’. Het zou mij niet verbazen, als Jushny met zijn nieuwe programma nog meer succes had dan met de oude, bekende nummers, waarvan de ‘Leierkasten’ ditmaal toch nog even te voorschijn werd gehaald.

M.t.B.