De lachende vrouw
Spel van Gordon Daviot
In een superieure vertooning van het Centraal Tooneel

‘De Lachende Vrouw’ is, wat de behandelde stof betreft, niet bepaald een tooneelstuk met fonkelnieuwe en verbijsterend actueele problemen. De Franschman René Latour, beeldend kunstenaar (om het maar zoo algemeen mogelijk te zeggen, want hij krabbelt en beeldhouwt in het eerste bedrijf met hetzelfde élan) ontmoet een al wat oudere vrouw, de Zweedsche Ingrid Rydman. Uit die ontmoeting ontwikkelt zich een samenleven op voet van broeder-zusterlijkheid; maar Ingrid, die litterair-philosofische talenten heeft en rondloopt met de gedachte aan een boek, dat zij wil schrijven, voelt hoe haar auteurschap steeds meer verdrongen wordt door de zorg voor de overhemden en sokken van haar beeldhouwer; en zij denkt, onder den invloed van een steeds sterker wordende (overigens ongemotiveerde) jaloezie jegens een Engelsch meisje, Hazel Graham, die door René wordt gemodelleerd, dat zij weg moet gaan om in de eenzaamheid haar boek te kunnen voltooien. Deze ‘Verwirrung der Gefühle’ komt in die eenzaamheid echter tot klaarheid; Ingrid komt terug, nu met de wetenschap, dat zij voortaan voor René en zijn werk en niet voor haar eigen talent zal leven. Er schijnt een periode van geluk aan te breken; René maakt naam, zijn werk wordt verkocht; en midden in zijn atelier staat het beeld van ‘de lachende vrouw’, Ingrid. Dan breekt de oorlog uit; en René, hoe afkeerig ook van de ‘bourgeoisie’ van zijn land, voelt het patriotisme in zich ontwaken; ondanks het verzet van de kosmopolitische Ingrid gaat hij in dienst, en sneuvelt. Ingrid blijft alleen, met haar beeld, de ‘lachende vrouw’. De auteur heeft het episodische van deze historie aangegeven (men vergelijke voor dezen vorm het stuk ‘De Eerste de Beste’ van Monckton Hoffe, dat de Amsterdamsche Tooneelvereeniging verleden seizoen speelde) door haar tusschen een proloog en een epiloog in te plaatsen; aan het begin en aan het eind van het stuk ziet men Ingrid in rouwgewaad zitten in het museum, dat de ‘lachende vrouw’ heeft aangekocht; idiote toeristen en verliefde paartjes gaan er babbelend langs, het leven gaat weer zijn gewonen gang....

Gordon Daviot heeft dit gegeven behandeld met een onmiskenbare charme. Het stuk maakt den indruk van een goede novelle op het tooneel, waarschijnlijk juist omdat het als gelezen novelle tamelijk goedkoop tooneel zou lijken; het heeft al die kanten aan zich, die zich voor het tooneel zoo goed leenen, omdat zij in de litteratuur afgezaagd zouden aandoen. Een stuk met een lichten toets en weinig psychologischen diepgang, maar ook zonder humbug en quasi-metaphysische problemen, daarenboven met onloochenbare genegenheid voor de stof en veel poëtisch gevoel geschreven, heeft op de planken meestal de beste kansen; de acteurs worden geen delireerende philosophen, zij blijven menschen, wier optreden niet boven hun mogelijkheden ligt; er is in dit soort stukken een zuiverheid mogelijk, die voor mijn gevoel bij Pirandello of O'Neill maar zeer zelden bereikt wordt. ‘De Lachende Vrouw’, niet eens zoo sterk als ‘handeling’, meer lyrisch en beschrijvend-psychologisch dan dramatisch geinspireerd, is daarom toch 'n sterk speelstuk, wanneer 't 'n bezetting vindt zooals die van het Centraal Tooneel; deze kategorie tooneel past wel bizonder goed bij dit gezelschap.

In de regie van Cees Laseur wordt de nuance van de ‘novelle’ uitstekend tot haar recht gebracht; de decors van Paul Bromberg hebben weinig pretentie en doen het dus in dit verband heel goed. Met het duo Remmelts-Tilly Lus zijn bovendien de twee hoofdrollen voortreffelijk bezet. Remmelts gaf als de beeldhouwer René Latour heel sterk het jongensachtige, impulsieve en eigenlijk primitief naieve van deze ‘kunstenaarsziel’; de verdienste van den schrijver is, dat hij humor ten opzichte van dit artiestenbestaan niet gespaard heeft, zoodat men onder de laag artistieke principes duidelijk het fond van goeden, sympathieken jongen blijft zien; en Remmelts haalde dit er prachtig uit, door den impulsieven toon vooral. Naast hem was Tilly Lus (die in deze rol sterk doet denken aan haar creatie in ‘Young Woodley’ van van Druten) een gevoelige Ingrid, die in alle opzichten het overwicht heeft, tot haar door het leven zelf anders geleerd wordt; den langzamen overgang van dit intellectueele overwicht naar de gewone aanhankelijkheid van liefhebbende vrouw heeft zij met veel bezieling gespeeld.

Ook de kleine rollen waren alle in zeer goede handen. In het bizonder zou ik hier nog willen vermelden Rie Gilhuys als Hazel Graham, Hermann Schwab en Marie Faassen als het echtpaar Smith, dat in den bohème-rommel van Latour op bezoek komt, het kittige juffertje Doll Simons van Syb Veltman, de journaliste Laura Gadd van Mien v. Kerkckhoven en den smeuiigen kunstkooper Hergesheimer van Cor Hermus. Waarmee niets ten nadeele der vele ongenoemden is bedoeld.

Een vol Gebouw ontving de voorstelling hartelijk, maar toch had de waardeering wel wat geestdriftiger mogen zijn. Ik heb een stil vermoeden, dat de titel ook eenige professioneele lachliefhebbers had getrokken, die nu hun portie niet kregen; en dat blijft een pijnlijke ervaring, zelfs als men zulk een superieur tooneel er voor in de plaats krijgt.

M.t.B.