Pygmalion
Een voorstelling met debat
Amsterdamsche Tooneelvereeniging

De wederopvoering van ‘Pygmalion’ door de Amsterdamsche Tooneelvereeniging, die gisterenavond met een zeer geanimeerde discussie tusschen regisseur en publiek is besloten, mag alleszins gemotiveerd heeten. Het probleem, al is het dan ook door Shaw gesteld op een wijze, die bezwaarlijk in alle opzichten ideaal genoemd kan worden, heeft ook tegenwoordig nog wel degelijk zijn actualiteit; want de voornaamste moraal van de emancipatie van het bloemenmeisje Eliza is toch wel, dat de beschaving een zeer twijfelachtig bezit is, weliswaar in lessen aan te leeren en dat zelfs perfect, maar dan begint het eigenlijke probleem pas: wat is beschaving? Shaw, benauwd voor de gevaarlijkste consequentie, laat op het vierde bedrijf, waarin dit drama het best voelbaar wordt, een vrij goedkoope oplossing volgen; het bloemenmeisje heeft haar lesje geleerd en met groote behendigheid (de regisseur Roelvink sprak gisterenavond terecht van ‘pruderie’) laat de doorgefourneerde ‘common sense’-Shaw zelfs de mogelijkheid van een huwelijk tusschen Eliza en prof. Higgins doorschemeren. Hier zou een auteur met minder respect voor de civilisatie een heel andere tragedie hebben kunnen laten vermoeden, maar men kan het Shaw niet kwalijk nemen, dat hij voor deze tragiek niets voelt. Shaws held is (hij zou het misschien zelf niet toegeven, maar men merkt het aan de breedvoerigheid van 's mans redeneeringen) toch eigenlijk de moralist van de onfatsoenlijkheid, papa Alfred Doolittle, een figuur, die men gewijzigd in uiterlijkheden, maar essentieel onveranderd terug vindt in den straatphilosoof Hipney in ‘On the Rocks’; een man, die zichzelf ondersteboven redeneert en dan toch nog oolijk glimlachend vast op zijn beenen staat, is iemand naar Shaw's hart.

In prof. Henry Higgens heeft Shaw eveneens veel van zichzelf gelegd, maar hij heeft hem tevens met de hem eigen valsche schaamte tot een caricatuur van een compleet mensch gemaakt. Men heeft bij het debat de vraag gesteld, of Higgins onbeschaafd is of alleen maar ruw; welnu, ik geloof, dat Shaw hem stellig meer bewondert dan hij in de teekening van de figuur openlijk laat blijken. Hij laat Higgins te kort schieten in begrip, maar met kennelijk welbehagen; omdat Shaw zich een incompleet mensch weet (incompleet aan de kant van de ‘gewone’ menschelijke soepelheid) laat hij Higgins daarvoor boeten, maar achter zijn hand grinnikt hij toch met instemming om Higgins' bruskeeren van alle goede manieren, om zijn ‘enfant terrible’-schap bij alle voorkomende situaties, en daarom ook stelt hij een ‘verzoening’ tusschen Higgins en Eliza in het vooruitzicht. Het pleit niet tegen deze opvatting, dat Shaw Higgins onbarmhartig over den hekel haalt; want hoe zou een Shaw anders kunnen idealiseeren dan door te hekelen? Het bloemenmeisje Eliza vormt als het ware de in Shaws systeem zeer natuurlijke schakel tusschen held Doolittle (alcoholischen veelprater) en held Higgins (enfant terrible); dat Higgins Eliza uit haar milieu ‘opheft’ is voor Shaw een uitstekende kans om de twee heldensferen bij elkaar te brengen en dus Eliza als verbindingslijn te gebruiken.

Het stuk is niet altijd vrij te pleiten van goedkoope effecten (b.v. het 3e bedrijf, de jour, is soms tegen 't flauwe aan, al redt Shaw met zijn handigheid de situatie nog wel), maar aangezien een Shaw zonder dat een olifant zonder slurf zou zijn, neemt men ze op den koop toe. De ‘gemakkelijkheid’ van Shaws geestigheid, waarop een der debaters wees, wordt hier toch zeker wel gecompenseerd door het belang van het probleem.

De opvoering onder regie van Roelvink is bijzonder goed. Van Dalsum speelt een Higgins, die zich met bolle bezetenheid op de klankleer, zijn experiment en het vloeken toelegt; men ziet van Dalsum betrekkelijk zelden in dit soort rollen, maar hij kwijt er zich uitnemend van, Charlotte Köhler slaagt er in de creatie van wijlen mevr. Lobo in haar eigen stijl te evenaren; de transformatie van Sprotje in een dame voltrekt zich langs den weg van een met veel humor gesuggereerden overgang op de jour van mevr. Higgins, in den juisten toon gespeeld door Mien Duymaer van Twist. Tourniaire legt eer in met zijn Doolittle. La Chapelle is als geknipt voor kolonel Pickering, het vergoelijkte pendant van Higgins, en Anna Sablairolles maakt iets aardigs van juffrouw Pierce, de huishoudster. Ook de kleinere rollen zijn goed bezet.

Een volle zaal, die de voorstelling geboeid volgde, juichte de spelers warm toe.

Het debat.

Daarna trad prof. van Dam naar voren in zijn qualiteit van regisseur van het debat, waarvoor zeer velen waren gebleven; met Roelvink stelde hij zich, na een inleidend woord ter toelichting van de bedoelingen der Tooneelunie, op om de vragen in de juiste bedding te leiden.

Van deze gelegenheid om te discussieeren werd druk gebruik gemaakt en men mag zeggen, dat de debaters in het algemeen een zeer behoorlijk peil wisten te bereiken. Roelvink antwoordde hoffelijk en duidelijk, terwijl prof. van Dam zorg droeg voor den goeden gang van zaken en zelf ook commentaar gaf. Alleen werd één der vraagstellers, die een definitie van het begrip ‘ernstig tooneel’ had gewenscht, wel wat al te vlug afgescheept; want over dat thema hadden wij graag eens iets meer gehoord.

M.t.B.