Lotte Goslar
Dansmatinée in Diligentia
Een rijk gevarieerd programma

De hooge verwachtingen, die men van een afzonderlijke dansmatinée van Lotte Goslar kon koesteren, heeft deze zeer begaafde kunstenares gisterenmiddag allerminst beschaamd; terwijl men in het programma van ‘Die Pfeffermühle’ er steeds genoegen mee moest nemen haar na een enkel nummer te zien plaatsmaken voor haar collega's, had men nu ruimschoots gelegenheid haar veelzijdige talenten in een heel dansprogramma te bewonderen. Lotte Goslar heeft eigenlijk geen dans, die niet boeit; haar genre is uiterst persoonlijk, maar daarom niet minder rijk aan variatie. In de eerste plaats danseres van grotesken, heeft zij toch evenzeer de gave om een lyrisch thema als ‘Blasses Kind’ of ‘Kleine Tänzerin’ volledig tot zijn recht te brengen. Nooit bovendien is het groteske hier grof, zooals vaak bij Valeska Gert, met wie zij overigens wel vergeleken zou kunnen worden; er is minstens evenveel gezonde sprookjeshumor in haar fantasie (‘Der Unwirsch’, ‘Der Wenn schon’) als wrang raffinement (‘Der Vamp’, ‘Grosse Trauer’). Zelfs zag men in dit programma een sobere ‘Junge Mutter’, die op Käthe Kollwitz geinspireerd had kunnen zijn; maar bij zulk een bewonderenswaardige veelzijdigheid blijft toch het groteske element overheerschen en bij den toeschouwer het langst in gedachten.

Van verschillende dansen van Lotte Goslar schijnt het ‘oermotief’ wel de spot om het doodloopen van het groote veroverings- en overwinningsgebaar; op onweerstaanbaar komische wijze wordt de val van Icarus in allerlei toonaarden verbeeld. ‘Der Künstler selbst’ geeft dit motief al bijzonder goed; het lichte fladderen en de tragische opvlucht van de kunstenaarsziel ten hemel bracht hier in een doodnuchteren plof op den grond met een opgeheven been als laatste herinnering aan den verloren titanenstrijd. Er is dus stellig ‘litteratuur’ in de danskunst van Lotte Goslar; maar omdat de toespeling op het dramatische geval altijd aristocratisch en origineel is, blijft de dans daarbij toch zeer zuiver dans, zelfs waar de pantomime zich laat gelden. Lotte Goslar schrikt daarbij niet voor een enkel sterk effect terug; zoo is b.v. de plotselinge tranenvloed in ‘Grosse Trauer’, de dans van de weduwe, gedurfd en cru na den somberen zwarten inzet; men wordt herinnerd aan den bittersten spot van Parijsche caricaturisten. Er is echter nooit sprake van, dat de danseres zulk een effect uitbuit; het verdwijnt weer, als een beheerscht intermezzo, een even krassend geluid, dat snel wordt uitgespeeld en dan weer losgelaten.

Op het programma fungeerden naast enkele van de beste oude bekenden (b.v. de onweerstaanbare ‘Jungfrau’, andermaal een uitstekend voorbeeld van het Icarus-motief!) verschillende noviteiten, waarvan ik er hierboven al eenige memoreerde. Ik noem nog de kostelijke satyre op het permanente schuimen van Spaansch temperament, ‘Kleines Biest’, met een sleutelbos als castagnetten en de lyrische dansen ‘Blasses Kind’ en ‘Noli me Tangere’, die aansluiten bij de zoo fijn genuanceerde ‘Kleine Täanzerin’ met het schuchtere belgerinkel der armbanden. De uit oerleem volgens de wetten der Kobolder architectuur samengestelde ‘Unwirsch’ was ditmaal het laatste nummer.

De zaal was niet te vol, maar de aanwezigen waren zeer geestdriftig. Lotte Goslar, die voor de pauze bloemen kreeg, liet haar begeleider, Hans Sklenka, terecht in het applaus deelen.

M.t.B.