Ed. Verkade tooneelrecensent
De ‘vakmensch’ tegenover de ‘première-bezoekende leeken’
Over den tooneeltekst wordt niet gesproken!
Wij hebben naar aanleiding van het optreden van den nog actief werkzaam zijnden tooneelregisseur Ed. Verkade als criticus van de ‘Groene Amsterdammer’ in ons avondblad van Dinsdag j.l. eenige opmerkingen gemaakt, die de bedoeling hadden het zonderlinge van den geschapen toestand in het licht te stellen (met uitdrukkelijk voorbehoud, dat de persoon en de qualiteiten van den heer Verkade daarbij geheel buiten beschouwing werden gelaten).
Uit een commentaar, die de redactie van de ‘Groene’ in het laatste nummer van het blad op onze en anderer bedenkingen geeft, blijkt nu, dat deze redactie zelf ook over het probleem heeft nagedacht, alvorens haar uitnoodiging tot den heer Verkade te richten. Zij schrijft:
‘Het optreden van Eduard Verkade als vaste medewerker en schrijver van critische tooneelbeschouwingen voor De Groene heeft, blijkens tal van commentaren daaraan in andere bladen gewijd, niet nagelaten bij de spraakmakende gemeente den indruk te maken, die daarvan mocht worden verwacht.
Natuurlijk heeft de redactie van De Groene, alvorens haar uitnoodiging tot den heer Verkade te richten, de, thans ook van andere zijde opgeworpen, vraag overwogen, of het gewenscht mag heeten een nog geenszins uitgespeeld tooneelkunstenaar gelegenheid te bieden in haar blad geregeld zijn meening over anderer werk en streven kenbaar te maken. Zij heeft gemeend die vraag onvoorwaardelijk bevestigend te moeten beantwoorden.
Op vrijwel alle gebieden van de kunst zijn het vakmenschen, die als critici regelmatig hun kunstbroeders in hun prestaties beoordeelen, is zulks althans geenszins een uitzondering en wordt het allerwege als de natuurlijkste zaak der wereld aanvaard. Alleen het tooneel geniet het twijfelachtige voorrecht, dat het publiek over zijn uitingen en ontwikkeling uitsluitend pleegt te worden voorgelicht door premières-bezoekende leeken, al dan niet uitgerust met eenige kennis omtrent de tooneellitteratuur en -geschiedenis, maar zonder eenige eigen ervaring van de werkelijkheid van het tooneelleven en zijn eischen en mogelijkheden en het contact tusschen de beide zijden van het voetlicht, waarvan deze kunst tenslotte moet leven.
De redactie van De Groene heeft gemeend door met dit systeem te breken zoowel het tooneel zelf als het publiek een goeden dienst te kunnen bewijzen. Wanneer een man als Ed. Verkade, wiens naam onverbrekelijk verbonden zal blijven aan een, helaas vervlogen, periode van ongekenden bloei in ons nationale tooneelleven, ons regelmatig zijn door zijn langjarige ervaring en liefde tot zijn kunst gerijpt oordeel daarover kennen doet, kan zulks juist in dezen voor het tooneel zoo benarden tijd niet anders dan heilzaam en voor de belangstelling stimuleerend werken.
Te gereeder aanleiding vond de redactie voor haar besluit, omdat zij voortaan de gebruikelijke recensies, die in een weekblad steeds min of meer tardief zijn, door meer algemeen oriënteerende beschouwingen over het hedendaagsche tooneel, in zijn ontwikkeling en repertoire, vervangen wenschte te zien, en een bevoegder en in den goeden zin onpartijdiger schrijver dan Eduard Verkade daarvoor niet aan te wijzen ware.’
* * *
Deze uiteenzetting lijkt ons een zwakke verdediging van het nu eenmaal ingenomen standpunt. Vooreerst schijnt het betoog van de redactie ons weinig vleiend voor den voorganger van den heer Verkade, mr Henrik Scholte, die gedurende vele jaren, hoewel maar ‘première bezoekend leek’, de tooneelcritiek van de ‘Groene’ heeft waargenomen op een wijze, die men volstrekt niet in alle opzichten behoeft te onderschrijven om er de groote qualiteiten van te beseffen. Wat de tooneelbeschouwingen van den heer Scholte juist een bijzondere waarde gaf, was dat hun schrijver althans niet op een of andere manier in relatie stond met de keukenchefs achter de schermen, met die onverkwikkelijke ‘werkelijkheid van 't tooneelleven’, waaraan de redactie van de ‘Groene’ nu plotseling zulk een eminente beteekenis gaat toekennen. Wij achten het dus op zijn minst zeer onhoffelijk van de redactie, dat zij den scheidenden criticus dit afscheid niet heeft bespaard.
Verder: het argument van de ‘vakmenschen’, die hun kunstbroeders moeten beoordeelen. Het is een misverstand, dat de tooneelspeler ook de aangewezen tooneelcriticus is, alleen omdat hij ‘ervaring van de werkelijkheid van het tooneelleven heeft. De werkelijkheid van het tooneelleven, waarmee de schouwburgbezoeker te maken heeft, is de werkelijkheid van het op de planken gepresteerde; wat zich daarvoor afspeelde (d.w.z. achter de coulissen en het scherm), mag als anecdote en studiemateriaal belangrijk zijn, het heeft in laatste instantie niets te maken met de voorstelling, die de criticus als vertegenwoordiger van het ‘ideale’ publiek te beoordeelen krijgt, en die in staat moet zijn den toeschouwer de geheimen van de cuisine te doen vergeten. En de kans, dat de z.g. ingewijde vakman door de boomen het bosch niet meer ziet, is bovendien groot; hij zal allicht een dergelijk belang toekennen aan de intimiteiten van het ‘bedrijf’, dat hij zijn onbevooroordeelden kijk op het werk als zoodanig verliest.
Daarbij komt nog, dat men op het tooneel nu eenmaal ook nog met een litterairen tekst te maken heeft; hoe onaangenaam vele acteurs dat ook mogen vinden, 't is niet te ontkennen, dat men om over Shakespeare, Sophokles of Ibsen een gemotiveerd oordeel te kunnen vellen, ook eenig begrip moet hebben van de problematiek, van de geestelijke wereld, waarin die schrijven leefden.
De tooneelschrijver wordt door de redactie van de ‘Groene’ als een bagatel beschouwd en niet eens gememoreerd, bereid als zij schijnt te zijn om der wille van den heer Verkade van het geheele tooneel één ‘commendia dell' arte’ te maken. Het is echter volstrekt zoo dwaas niet, dat de tooneelcritiek zich ook met deze factor van den tekst wel eens bezig houdt; men mocht van louter vakmenschelijkheid eens vergeten, dat tooneelspelers in de meeste gevallen slechts de bemiddelaars zijn tusschen den schrijver en de zaal! Dat zij hun rol het beste spelen, als zij de geheimen van hun métier weten te maskeeren en de figuur creëeren, die in den tekst potentieel gegeven is!
Het komt ons dus voor, dat de redactie van de ‘Groene’ in haar repliek de zaak er niet beter op maakt. En laten wij haar tenslotte op een inconsequentie betrappen, die haar voor een schrikkelijk dilemma stelt: zij zal spoorslags haar filmcriticus Jordaan moeten wegjagen, die het afgrijselijk voorbeeld is van een ‘première-bezoekenden leek’ in het quadraat.. en niettemin een pionier was van de erkenning der filmkunst in Nederland.