Rood
Een amusant blijspel vàn Henri Duvernois
Bij het Hofstadtooneel
Het is niet voor de eerste maal, dat de neiging van brave burgers om onder invloed van romantische omstandigheden verliefd te worden op socialistische ideeën wordt gehekeld. De ‘salonsocialist’ en ‘-communist’ zijn zelfs in de litteratuur regelmatig opduikende typen. Maar eigenlijk had ik gedacht, dat het tegenwoordig in dezelfde kringen meer mode was om met een zwart hemd te coquetteeren en het leiderschap niet zoozeer te zoeken in de verkondiging van liefde voor den ‘minderen man’ als wel in de verheerlijking van het geweld in de wereld. Het vermakelijke blijspel van Henri Duvernois leert echter, dat de salonsocialist nog heel goed dienst kan doen als thema voor een gemoedelijke spotternij. Daar komt immers de brave burger Clément Fournier als huisonderwijzer bij een rijken heer in dienst; en verontwaardigd over het gedrag van het vraatzuchtige zoontje en de boemelende dochter (die natuurlijk niet zoo frivool is als zij lijkt) slingert hij een tirade over het schandaal der maatschappelijke ongelijkheid dezen bourgeoisspruiten in het gezicht. Gevolg: het meisje slaat om in liefde en vooral ook adoratie voor Clément, en zij trouwt met hem. Nu moet gezegde Clément zijn geestelijken stand van revolutionnairen held voor zijn vrouw ophouden; en dat gaat hem slecht af, aangezien hij een heel gewone jongen is met een afschuw van vergaderingen en een voorkeur voor huiselijke gezelligheid. Dus laat Duvernois ons in zijn beide laatste bedrijven zien, hoe dat heldendom aanleiding geeft tot allerlei komische verwikkelingen, en eindelijk tot den val van het heroïsme. Jacqueline, Cléments vrouw, wordt gewoon jaloersch op een mededingster ‘van links’, een onmiskenbare vamp; daarmee wordt het paar teruggebracht op het niveau, waarop het behoort te leven.
Duvernois, zeker een van de beste dialoog schrijvers van Frankrijk, geestig, met heel wat meer menschenkennis gewapend dan Sacha Guitry b.v., al blijft hij toch door alles heen een man van het realistisch-humoristisch effect.... Duvernois moet het in deze comedie hoofdzakelijk hebben van de conversatie, die hij met de onuitputtelijke vrijgevigheid van zijn talent over zijn stuk heeft uitgestort. De handeling is, vooral na het eerste bedrijf, volkomen bijzaak; en men mag de soepelheid en gevatheid bewonderen, waarmee Duvernois zijn acten al schermutselend opvult. Van een diner met ruzie (natuurlijk over de politiek) maakt hij b.v. een soort stilleven voor het tooneel, dat werkelijk bijzonder vernuftig is ‘geschilderd’, al duurt het tenslotte wat lang. De satyre op het salonrood gaat niet diep, maar is zeker amusant genoeg, en dat geenszins op een laag plan.
Een dergelijk stuk wil in een zeer vlot tempo gespeeld worden; en daaraan ontbrak het in de regie van Cor van der Lugt Melsert ook niet. Enkele passages kunnen nog wat meer uit de verf komen; maar de sfeer van Duvernois was er. Theo Frenkel, hier de salonsocialist, is in dit soort werk voortreffelijk, vooral door zijn zeldzame soberheid en natuurlijkheid van expressie; hoe uitnemend was zijn les aan het werkelijk zeer ongunstige knaapje (Felix Roelofs), die in een spontane aanklacht overslaat! Naast hem Annie van Ees als een bekoorlijke en wisselvallige Jacqueline en Anton Roemer in een van zijn perfect getypeerde rollen (Jacquelines vader). Hélène Berthé speelde voorts een zeer verdienstelijke tante, Mimi Boesnach een waarlijk demonische revolutionnaire vamp, Jan van der Linden een ‘bonze’, afgevaardigde voor Ménilmontant, maar met een bloem in het knoopsgat en met slobkousen. Myra Ward en Ed. Palmers gaven een aardig ‘rechtsch’ echtpaar te zien, terwijl ook de kleinere rollen goed bezet waren.
Karel Brückman had voor het milieu van den pseudo-held een zeer weelderig interieur ontworpen. De opvoering had zeer veel succes, en de opgedragen bloemen mochten er dus zijn.
M.t.B.