Espoir
Alliance Française Nederland - Frankrijk
Kon. Schouwburg

Verleden seizoen heeft Het Masker hier reeds een bijzonder goede opvoering gegeven van Bernsteins ‘Toekomst’, dat nu gisteravond in een Fransche bezetting door de francophiele vereenigingen werd geïntroduceerd. Over het stuk schreef ik een en ander bij de Nederlandsche opvoering, dat ik mij veroorloof gedeeltelijk te resumeeren; ‘Espoir’ behoort tot Bernsteins verdienstelijke werk, dat ook bij een herzien niet tegenvalt.

Merkwaardig is, dat Bernstein in de eerste acten van dit stuk een lichter toon aanslaat dan men van hem gewend is; het ‘spel met den draak’, waarvan Bernstein niet altijd afkeerig is, wordt in dit geval gemaskeerd door den humoristischen toets van den inzet. ‘Espoir’ is een stuk, dat den spelers uitstekende kansen geeft; het is ook zeer menschelijk en in de vierde acte zelfs (binnen Bernsteins bekende grenzen) aangrijpend tragisch.

Het betreft ditmaal de ouder wordende vrouw in haar verhouding tot haar dochter, die in de Asschepoespositie wordt gedrongen door de begeerte van de moeder zich in het leven als volwaardig te handhaven. Deze moeder, Thérèse Goinard, is voor de tweede maal getrouwd met den senator Emile Goinard; van hem heeft zij een dochter, Solange, uit haar vorig huwelijk een andere dochter, Cathérine, die in dit geval psychologisch aangewezen is om de Asschepoester-functie te vervullen; het ligt immers voor de hand, dat de haat van de moeder een uitweg zoekt, die in de familieverhouding als het ware een officeele garantie kan vinden. Dat Thérèse met Solange een verbond sluit tegen Cathérine, wier sympathie uitgaat naar haar tweeden vader, heeft Bernstein in een paar zeer knappe dialogen aannemelijk gemaakt; vooral het gesprek tusschen Cathérine en Goinard, dat een soort ontmoeting van gelijkgezinden beteekent, is met onmiskenbare genegenheid voor de situatie geschreven. Ook de jaloersche reacties van Thérèse, die Cathérine haar geluk met den teekenaar Thierry Keller niet gunt en dat gevoel van afgunst camoufleert door Thierry het verbreken van zijn verloving met Solange als een misdaad aan te rekenen, is door Bernstein goed verantwoord. Het vierde bedrijf brengt de uitbarsting; in een hysterische scène valt Thérèse ‘door de mand’; tooneel, dat den theaterkenner Bernstein uitstekend afgaat. Wat als vijfde acte nog volgt is niet anders dan zwakke epiloog, die blijkbaar moet dienen om de brug te slaan naar de ‘hoop’: Goinard hervindt zijn levensmotief in het goede huwelijk van Cathérine en Thierry; Thérèse gaat alleen den ouderdom tegemoet.

Het stuk verraadt hier en daar den typischen burger van de Derde Republiek, die te Parijs geacht wordt de toeschouwer van ‘Espoir’ te zijn; zoo b.v. in de opvattingen over het huwelijk, in de tirade van den jongen Thierry Keller over de tot vaderlandslievende offers bereide jeugd, die daarom huiselijk geluk zoekt. Thierry is trouwens over het geheel sterk naar den edelen kant aangezet, evenals hier en daar Cathérine; maar de goede Bernstein heeft hier toch sterk de overhand op den routinier.

* * *

De vergelijking van de Fransche en Nederlandsche opvoeringen valt ten slotte, hoewel men stellig van de Fransche zeer veel goeds kan zeggen, ten gunste van Het Masker uit. Het waren daar Else Mauhs en Ko Arnoldi, die de vertooning droegen, met Ank van der Moer als Cathérine. De Thérèse van de Fransche opvoering (Gabrielle Dorziat) creëerde een totaal ander type dan Else Mauhs; harder, wreeder, ouder, zonder het vleugje romantische jeugdsuggestie, was deze Thérèse (al werd zij dan ook door een deel van het publiek blijkbaar als ‘komische Alte’ beschouwd en om den haverklap met gelach begeleid) zeker niet minder verantwoord dan de fragiele verschijning van Mauhs; maar terwijl Ko Arnoldi Emile Goinard met een zekere aristocratische mildheid speelde, gaf George Mauloy hier wel zeer sterk het wat gemoedelijke en tegelijk verzakte in dezen berustenden man. De verhouding tusschen deze twee menschen kreeg daardoor een ander gevoelsaccent, en naar mijn meening lag die van Het Masker meer in de lijn van den schrijver. Claude Genia als Cathérine kon, hoewel zij verdienstelijk speelde, de ongetwijfeld veel doorleefder opvatting van Ank van der Moer niet doen vergeten. Solange (Geneviève Craffe) was hier zeer expressief met haar mat rauwe stem en sportieve vlotheid, terwijl André Burgère als Thierry (de minst dankbare rol overigens) maar tamelijk voldeed; vooral in het gesprek met Goinard miste zijn spel diepte, hetgeen het effect van deze acte niet ten goede kwam. Jean Davy speelde den vriend van Thérèse.

Een zeer volle zaal, met hier en daar weinig gemotiveerde blijspelstemming.

M.t.B.