De heer en mevrouw Severin
Comedie van André Ransan
Amsterdamsche Tooneelvereeniging

Naar het programma ons meedeelt, heeft André Ransan, de schrijver van ‘De Heer en Mevrouw Séverin’, een gefingeerd onderhoud met den heer Séverin aan zijn stuk doen vooraf gaan, waarin hij dezen o.m. laat zeggen:

‘Als je evenwichtig bent en een goed humeur hebt, dan is het niet zoo moeilijk om de wereld in de holte van je hand te houden. We moeten van het principe uitgaan, dat we van het leven niet meer moeten vragen, dan het ons geven kan. We mogen niet te veeleischend zijn. Dan schieten we al een heel eind in de goede richting. Vervolgens moeten we ons goed bewust zijn, dat het leven een burleske fantasie is, een kostelijke grap, voor niemand van wezenlijk belang. Begrijpt u goed; niets, absoluut niets op de wereld is ernstig. Wij zijn het, die het drama en de tragedie hebben uitgevonden, om onze zenuwen en ons sentiment tevreden te stellen. Laten de bourgeois en de idioten zoo dwaas zijn om zich de haren uit het hoofd te trekken. Vertrouwen, optimisme, vroolijkheid, dat zijn de eenige intelligente en logische middelen om te reageeren op dien ietwat al te groenen appel, dien men ons in den schoot geworpen heeft.’

Deze philosophie is niet nieuw, maar ze is, voor een Franschen tooneelschrijver althans, afdoend. Hij zet ons een soort kamermuziek van een burgerlijk huwelijk voor (in de negentiende eeuw gelocaliseerd), waarin de ontrouw, voortkomend uit een te veel aan vertrouwen, het hoofdmotief is, dat op allerlei wijzen wordt gevarieerd. In het centrum van deze comedie staat dat rotsblok van optimisme en wil om gelukkig te zijn, desnoods met de oogen dicht en tegen beter weten in: de heer Séverin is en tegenover hem staat zijn vrouw, die van louter ‘bovarysme’ haar eigen man lief heeft, maar door hem letterlijk gedwongen wordt hem te bedriegen met den huisvriend, den heer Bidou. Men weet na afloop nauwelijks meer, met welke variaties Ransan den tijd zoek heeft gebracht; zooiets speelt alleen een Franschman klaar, zonder ons een oogenblik te vervelen. Het is een aanvallige veelheid van spel-elementen, die met de realiteit niet veel meer te maken hebben; de schrijver heeft pleizier in dit spel met zijn personages, in het steeds verder opdrijven van den rots Séverin naar de paradoxale aanvaarding van zijn rust- en vertrouwen-ideaal, desnoods dwars tegen de feiten in. Men apprecieert hier in de eerste plaats de virtuositeit, en pas in de tweede plaats wat er met zoveel virtuositeit vertoond wordt; een enkele maal wordt het raffinement ‘pur’ wel wat kunstmatig van gecompliceerdheid, maar in de derde acte heeft Ransan toch nog genoeg troeven in zijn hand om zijn ‘compositie’ zonder een banaal slot ten einde te brengen. ‘Het is eigenlijk, alsof wij niet geleefd hebben’, zegt Séverin; en inderdaad, dit gansche ping-pong van hartstocht en bedaardheid dient als scholastiek van het tooneelamusement van de betere soort....

De opvoering, in een terecht wat opzettelijk gestyleerd 19e eeuwsch decor van L. Richter, laat de virtuositeit van den tekst alle recht wedervaren. Uitstekend is hier in de eerste plaats Mien Duymaer van Twist als mevrouw Séverin; een schelle Emma Bovary in ‘spot vorm’, vooral als contrast tot den nietigen, weggeknepen Bidou zeer geslaagd. Deze Bidou is een van de verrassende creaties van J. Sternheim, die, als hij een rol heeft die hem ligt, vaak een zeldzaam scherpe typeering weet te geven; zoo ook hier, waar hij het lyrisch uitbarstend burgermansfatsoen allergeestigst vertegenwoordigt. Oscar Tourniaire heeft als de heer Séverin de gemoedelijke levensbeschouwing van den kleinen epicurist tot realiteit gemaakt; alleen zal een weinig meer rolvastheid hem niet schaden. Peter van Hulzen en Sara Heyblom maken een aardig pendant van het echtpaar Séverin als de heer en mevrouw Bouvier.

De tamelijk goed bezette schouwburg heeft de voorstelling geamuseerd gevolgd en hartelijk geapplaudisseerd.

M.t.B.