De witte ziekte
Tooneelstuk van Karel Capek
Het twintigjarig bestaan van het Hofstadtooneel feestelijk herdacht

VOOR ZIJN TWINTIGJARIG JUBILEUM als directeur van een jubileerend gezelschap heeft Cor van der Lugt Melsert een stuk van Capek uitgezocht, dat als de berichten daaromtrent juist zijn, eenig intern rumoer heeft verwekt alvorens het ten tooneele gebracht kon worden. Waarom? Het is ons allerminst duidelijk, en het strekt den heer Van der Lugt tot eer, dat hij zich door eventueele bezwaren tegen ‘De Witte ziekte’ niet heeft laten afhouden van de vertooning van het stuk. Het is immers, alle critiek die men er op kan uitoefenen nu even daargelaten, een stuk, dat de belangstelling van het publiek volkomen waard is, dat bovendien den schouwburgbezoeker de gelegenheid geeft zich van diverse actueele problemen rekenschap te geven. Het is een typisch tijdstuk, en als zoodanig zal het met vele tooneelwerken van Shaw en Ibsen wel vergaan met de actueele problemen die er in gesteld worden; maar juist voor een zoo ‘publieke’ kunst als het tooneel is de vaak simplistische vereenvoudiging van een gecompliceerde werkelijkheid geenszins te verwerpen.

Het centrale probleem van ‘De Witte Ziekte’ is eigenlijk de paradox van ziektebestrijding, eenerzijds, en oorlogsvoorbereiding, anderzijds. Capek stelt als representant der ziektebestrijding in absoluten zin den pacifistischen dokter Galèn, die den wereldoorlog heeft meegemaakt en uit ervaring weet, dat het heldendom der frontstrijders een romantische fictie is van latere jaren. Hij heeft het serum ontdekt tegen de zich steeds meer verbreidende ‘witte ziekte’, en hij weigert nu het geheim van de samenstelling bekend te maken, als men in ruil daarvoor niet de munitiefabricage stopzet en, internationaal, de legers afschaft. Het is de edele chantage van den utopist, die Capek ons hier voorhoudt als een werkelijk prachtig middel om den wereldvrede naderbij te brengen, ware het ten minste, dat deze wereld niet nòg slechter was dan zelfs een utopist kan vermoeden. Want dr Galen wordt op het moment, dat zijn groote tegenstander, de maarschalk-dictator, door de witte ziekte is aangetast en gedwongen het bevel geeft den reeds begonnen oorlog stop te zetten, vermoord door de massa, die juist op de ware nationalistische temperatuur is gebracht en den man des vredes neerslaat.

De tegenspeler van dr Galen is de representant der oorlogsvoorbereiding in absoluten zin, de militaire dictator. Het kan zijn, dat de bezwaren van de Schouwburgcommissie zich om deze figuur hebben bewogen, maar hij lijkt toch heusch alleen maar een beetje op Pilsoedski, en die is dood, kan derhalve ook niet meer beleedigd worden; van Mussolini heeft hij vrijwel niets, van Hitler in het geheel niets. Men kan trouwens wel zeggen dat deze maarschalk door Capek het zwakst geteekend is en dat uit de tamelijk oppervlakkige en rhetorische omlijning van dit personage een deel van de zwakten van het stuk voortkomt. Nu is het moeilijk een dictator ten voeten uit af te beelden, zooals het in het algemeen moeilijk is officieele en hooggeplaatste personen te analyseeren; men denke b.v. aan een mislukking als Couperus ‘Majesteit’ (en Couperus was toch zeker geen slecht psycholoog!). De dictator van Capek is aan den eenen kant veel te mooi en aan den anderen kant veel te bewust van zijn eigen rol; bovendien heeft de schrijver hem tamelijk wel geïsoleerd van de machten, die hem drijven en die hij drijft, zoodat hij zich in ernst een oogenblik bezig kan houden met het plan een oorlog, dien hij juist ontketend heeft, weer ‘in te trekken’! Alsof zelfs een dictator in staat zou zijn de eenmaal losgelaten duivels weer spoorslags tot engelen te maken!

In de groote afrekeningsscène tusschen dr Galèn en den maarschalk is het Capek blijkbaar dan ook meer te doen geweest om dragers voor twee op elkaar botsende theorieën te vinden dan om werkelijk levende menschen te scheppen. Er ontstaat een ‘debat’; de afrekening blijft een woordenstrijd tusschen humaniteitsideaal en nationalistische oorlogsmystiek.

Veel beter is Capek geslaagd in de teekening van zijn tusschenfiguren: den medischen professor Sigelius, die in dezen eveneens tegen de humaniteit wordt uitgespeeld, nl. als den vertegenwoordiger der specialistische en aan den dictator allergehoorzaamst onderdanige vakwetenschap. Het milieu van de kliniek, waar dr Galèn zijn geneesmethode mag toepassen, waar men hem echter tracht af te brengen van zijn pacifisme en zijn ontdekking tot een ‘resultaat van de kliniek Lilienthal’ tracht te verdraaien, is door Capek uitstekend gegeven; blijkbaar kent hij de wereld der geneeskunde en haar kleine eigenaardigheden bijzonder goed.

Tusschenfiguur is ook de wapenfabrikant baron Krüg, die door de witte ziekte voor hetzelfde dilemma wordt gesteld als later de dictator, maar er een eind aan maakt door zich voor den kop te schieten; in hem is de angst ten slotte sterker den de wil om geld te verdienen en zijn zaken uit te breiden. Als satyre is voorts bij uitstek geslaagd het milieu van den kleinburger, die alle begripsverwarring en bekrompen verdwazing te zien geeft van den man, die beschaafd genoeg is om een ijverig dagbladlezer te zijn, maar zich in wezen door geen andere motieven laat leiden dan de rancune, het eigenbelang en de promotie. Een scherpe, maar rake critiek op de eigenlijke steunpilaren van alle dictatoren, die ten slotte uitloopt op de slotsom: ‘liever de witte ziekte dan de wereldvrede!’

Capek had de paradox van ziektebestrijding en oorlogsvoorbereiding zonder twijfel nog snijdender kunnen maken, waaneer hij (vooral in de derde acte) minder op het effect van den dictator had gewed. Het ‘Leitmotiv’: de idealistische chantage van den oorlog door de angst voor de ziekte, had niet in de weinig geslaagde laatste scène behoeven te eindigen. Een climax had nog kunnen volgen; maar ook zonder die is ‘De Witte Ziekte’ de moeite van het zien waard.

* * *

Cor van der Lugt Melsert is nu twintig jaar regisseur bij het Hofstadtooneel en hij heeft het zich voor de viering van zijn jubileum niet al te gemakkelijk gemaakt. Wij weten, dat hij niet in de eerste plaats de kunst verstaat om, zoaals b.v. Van Dalsum, met het rhetorische een ‘tooneelverbond’ te sluiten; hem ligt vooral het intieme, niet de massa-regie. Voorzoover nu ‘De Witte Ziekte’ intimiteit heeft (en dat zijn de beste stukken erin!) is de opvoering een volkomen succes voor Van der Lugt. Zeer sober en beheerscht is het medische milieu; scherp en wrang is het vertrek van den kleinburger aangezet; ook de (voor het stuk programmatisch opgestelde) inleiding met de drie zieken is knap. Minder voldoen die gedeelten, waarin het simplistisch-theoretische van Capeks probleemstelling te zeer overweegt, al was de regie in het laatste tafereel technisch ook niet kwaad.

Hetzelfde kan men zeggen van de twee hoofdpersonen, dr Galèn en den maarschalk. Van der Lugt heeft zelf dr Galèn met groote ingetogenheid gespeeld; vooral bij zijn eerste opkomen uitstekend, in de theoretische botsing misschien wat mat; overal liet hij in deze figuur toch duidelijk èn de utopie èn de onverbiddelijke consequentie doorschemeren. Maar was Piet Bron de aangewezen man voor den dictator? Hij gaf aan deze rol zeker wel relief, maar voor het ‘vak’ is hij eigenlijk toch te fatsoenlijk; in ieder geval bleef de figuur aan den theoretischen kant en iets van de onbehouwenheid van Pilsoedski had men er, n'en déplaise de Schouwburgcommissie, toch graag wel bij geizien.

Dan was Roemer hier een keurig getypeerde professor Sigelius, terwijl Jan van der Linden exelleerde als de vader met het dagblad. Theo Frenkel maakte iets zeer reëels van baron Krüg, zooals wij dat van dezen beschaafden acteur wel gewend zijn. Ook de talrijke andere medespelenden hebben zich op loffelijke wijze van hun taak gekweten. (Het is ver na middernacht en ik moet mij noodgedwongen beperken.) Een speciaal woord van hulde ook voor de sobere, maar uiterst geslaagde en effectvolle decors van Karel Brückman!

M.t.B.