Scherzo
Spiel im Schlossvan Franz Molnàr
Hofstadtooneel

Deze ‘Tooneelanecdote’ van Molnàr stelt ons voor het probleem van den perzik, en voor de vraag, of men zich van dié vrucht mag bedienen om een hachelijke beeldspraak van gelieven te neutraliseeren. Een pijnlijke vraag in dezen tijd; want wat van de perzik gezegd de onschuld zelve is, wordt, toegepast op de geliefde, ineens ondeugend. Dilemma voor censoren!

De zaak zit n.l. zoo. De drie heeren, die onaangediend en onverwacht in het slot hun entrée maken, luisteren (door de revolutiebouw, die blijkbaar ook aan sloten niet vreemd is) een lief-scène af, die zich afspeelt tusschen Annie, de verloofde van één dier heeren (den jongen componist Adama), en haar ‘leermeester’ Almady; hetgeen voor dien Adama natuurlijk een katastrophe beteekent, of liever: zou beteekend hebben, wanneer zijn vaderlijke vriend Korth, één van de drie heeren die luisterde, en bovendien libretto-schrijver van professie, niet op het idee was gekomen Annie en Almady die heele scène te laten opvoeren. M.a.w. zij hebben die scène gerepeteerd, en zij zullen Adama de ontgoocheling besparen, door den volgenden dag den eenacter (in den nacht snel door Korth, quasi Sardou, in elkaar geflanst met de afgeluisterde woorden) werkelijk ten tooneele te brengen. Dat alles maakt de handige Korth in orde; en terwijl er tusschen de twee onvoorzichtigen zelfs van iets ‘ronds’ en ‘geurigs’ en van ‘bijten’ was gerept, weet Korth ook dat te redderen; want spraken zij niet over een.... perzik? Tableau voor ons, die reeds verbodsneigingen in ons voelden opkomen. En Adama behoudt de illusie, dat Annie (die hem eigenlijk ook in het geheel niet wilde bedriegen, maar slechts aan ‘nastuipjes’ leed) geen ontrouwe gedachte aan Almady heeft verspild....

‘Spiel im Schloss’ geeft den vruchtbaren Molnàr op zijn dartelst te zien.... niet op zijn best, maar wel op zijn amusantst. Het stuk is niet zooveel meer dan een klucht, met vlotte typeeringen en een even vlotten dialoog, en men begrijpt niet recht, hoe uit zulk een tooneeltalent later een pretentieus ‘wonder in de bergen’ kon opschieten. Molnàr heeft echter ook stukken geschreven zonder wonder en toch van meer gehalte, met verrassender karakterteekening (zooals ‘Het Onbekende Meisje’); maar in dezen anecdotischen trant weet hij, vooral in de beide laatste bedrijven, de zaal uitstekend bezig te houden met het malle geval, voortkomend uit de knap volgehouden parallel van leven en tooneel. Deze auteur is toch altijd te veel gentleman om in de grol te vervallen, al nadert hij hier soms bedenkelijk de bittertafelsfeer; hij is ook te veel scepticus om een ‘pikante scène’ om haar zelfs wil uit te buiten; en zoo is het eindresultaat een onderhoudend stukje tooneelacrobatiek, dat bovendien nog de verdienste heeft een duidelijker climax te vertoonen.

Het Hofstadtooneel brengt de ‘anecdote in drie bedrijven’ ook met de noodige lichtheid ten tooneele. Vooral Dirk Verbeek treft den Molnàr-toon zeer precies in zijn creatie van den gewieksten librettist Korth, en Hans van Meerten geeft hem niet veel toe als een wat droogkomiek en pessimistisch compagnon. Enny Meunier kon als de in een perzik gewijzigde Annie wat meer raffinement aan den dag leggen; de rol blijft nu een beetje eenzijdig onschuldig, hetgeen men eigenlijk niet zou verwachten. De ‘uitgeknepen citroen’ Almady wordt gespeeld door Jacques Reule, dien wij hier in lang niet op de planken hadden gezien; hij is wel in staat dezen vurigen minnaar met vier kinderen aannemelijk te maken, al legt hij het er soms wat al te dik op. Vermelden wij nog een correcten Adama van Paul Steenbergen en een zeer humoristischen lakei van Henk van Buuren. De regie berustte bij Bets Ranucci-Beckman.

Een talrijk publiek heeft zich best geamuseerd en hartelijk geapplaudisseerd voor in de bloemen gezette spelers.

M.t.B.