Jean
Blijspel van Ladislaus Bus-Feketee
Tooneelgroep Het Masker

Hoewel de politiek tegenwoordig niet gezien is op de planken vanwege de vele perikelen die er mee samenhangen, blijkt zij toch zeer wel bruikbaar te zijn voor een allercharmantst blijspel, dat boven het gemiddelde blijspel uitgaat door een bijzonder aardige probleemstelling. Men kan die probleemstelling ongeveer samenvatten als: de tegenstelling van theorie en practijk. In de theorie is het van belang, dat een graaf, tevens politicus van de conservatieve partij, niet de gelijke is van zijn huisknecht, ook al blijkt die zich later eveneens met politiek bezig te houden en wel in dienst van de socialistische idee. In de practijk echter spelen geheel andere overwegingen een woordje mee; het zijn wel is waar niet zoozeer de rhetorische ‘liberté, égalité, fraternité’ van de Fransche revolutie (die op het beslissende oogenblik doorgaans tekont schieten), maar het zijn andere gelijkheidsfactoren, van dwingender karakter dan de theorie: de gemeenschap der ‘fatsoenlijke menschen’ (‘honnêtes hommes’), de gelijkheid tusschen die wezens, wier levensinhoud niet door de politieke trucjes, maar door menschelijke sentimenten wordt bepaald.

Op dit thema heeft Ladislaus Bus-Feketee een blijspel geborduurd, dat vooral in de eerste twee bedrijven één van de meest gracieuze voorbeelden genoemd kan worden van een comédie van het betere soort. De wijze, waarop de graaf en zijn butler, de butler en des graven dochter, des graven dochter en haar karakterloos-opportunistische man Georg tegenover elkaar worden uitgezet, is aller-, alleraardigst; voorzeker, het is niet meer dan blijspel, maar het heeft ook precies den toon van het blijspel, en is daarom goed. Deze probleemstelling doet zelfs even aan Shaw denken; Jean, de butler met zijn socialistische principes, is nl. een echte practische socialist zonder Marxistische dogmatiek, maar met veel respect voor de vormen en verwachtingen van hervormingen binnen het kader der bestaande maatschappij; geen Rus, maar een reformist. Wanneer hij in de Kamer gekozen is, blijft hij zijn butlersbaantje waarnemen, omdat hij zijn menschelijke waardigheid volstrekt niet beschadigd acht door een dienstbetrekking. Daartegenover is de graaf, de aristocraat, een man van den ouden stempel, maar evenmin een dogmaticus van het behoud, terwijl zijn dochter, de echte vrouw, haar gevoelens jegens den butler eerst formuleert als haat, tot het karakterlooze politieke geschipper van haar man haar gelegenheid geeft kleur te bekennen, en de menschelijke qualiteiten van Jean te combineeren met haar intuïtieve voorkeur: Jean en Katinka worden door de politieke machinaties van Georg in elkaars armen gespeeld....

Hier had het stuk, wat mij betreft, rustig kunnen eindigen, want wat in het derde bedrijf nog aan complicaties en oplossing wordt geboden is van veel minder allool; het brengt het geval op het plan van een goedekoope liefdesgeschiedenis, en de schrijver maakt er zich maar gemakkelijk van af. Niet onhandig, maar te gemakkelijk; het had beter gekund. Toch wil ik er dien schrijver niet te hard om vallen, want aan zijn twee eerste acten heb ik werkelijk maximaal pleizier beleefd; een pleizier, dat door de goedkoope beslechting van het pleit toch niet al te ernstig wordt verstoord.

* * *

Het Masker heeft van dit stuk een in menig opzicht uitstekende opvoering gegeven. Ik zou eenige reserves willen maken voor het voornaamste personage, den Jean van John Gobou. Gobau is een stoer, maar geen zeer genuanceerd acteur; hij heeft wel de correctheid en den stijven humor van den butler, maar hij suggereert te weinig de intelligentie, die in het grafelijk milieu de omwenteling der standsbegrippen veroorzaakt. Daardoor is zijn optreden in de eerste helft zeer aanvaardbaar, maar slaagt hij er niet in den niet gemakkelijken overgang waarschijnlijk te maken, die bij de hoogmoedige Katinka van haat jegens den butler tot liefde voor den mensch leidt. Een soepele persoonlijkheid zou hier reeds in het begin de intelligentie meer hebben laten doorschemeren om daardoor het wegvallen van de butler-schil voor te bereiden. In zooverre schiet Gobau dus tekort, hoezeer hij overigens zijn beste krachten ook aan de rol geeft. Hij en Ank van der Moer, die het rhythme van Katinka veel overtuigder weet te volgen, ‘kloppen’ daarom niet precies in de beslissende scène der menschelijke herkening; de huisknecht blijft ons nog bij, waar mej. van der Moer zich reeds aan den ‘honnête homme’ heeft gegeven met kus en ziel.

Dit is vrijwel het eenige amendement, dat ik wil indienen. Verder is 't zien van en luisteren naar de opvoering een waar genoegen. Ko Arnoldi is een charmante oude graaf, Jacqueline Royaards-Sandberg een gedistingeerde oude gravin; Leo de Hartogh, die den karakterloozen politicus Georg speelt en zich dus voor de gelegenheid een Balbo-baardje heeft aangemeten, voldoet redelijk in deze functie, al in zijn expressiviteit nog altijd zwak. Heleen Pimentel, Jan Retèl en Jan Citters zorgen voor het bijwerk en met succes. De regie van Arnoldi heeft alle eer van deze vertooning, waarvan het effect door de smaakvolle décors van Lucas Wensing, nog wordt verhoogd.

‘Jean’ had een stevig bezette zaal getrokken en men gunt hem een goede carriere, ook buiten de politiek.

M.t.B.