Reunie in Weenen
Blijspel van Robert Emmet Sherwood
Hofstadtooneel

Bij een nieuwjaarsviering behoort ook op de planken een vroolijke stemming, en hoe krijgt men beter stemming in de zaal dan door te verwijzen naar het eeuwig-romantische Weenen: aldus ongeveer zal Cor van der Lugt Melsert bij de keuze van dit stuk wel hebben gedacht. Voor de operette is Weenen nog altijd een magneet, waarom ook niet voor het tooneel? En inderdaad, het idee van den Amerikaanschen auteur Sherwood is bepaald niet slecht: een dame uit de onwezenlijke, maar betooverende wereld der Habsburgers, die de vriendin is geweest van Rudolf Maximiliaan, een dier legendarische wezens, geeft er de voorkeur aan na de revolutie en de verjaging van het roemruchte geslacht een nieuw, modern leven te beginnen door te trouwen met een psychiater; want de eenige rendeerende industrie, die Weenen na den oorlog nog overgehouden heeft, is, zooals men weet, de psycho-analyse, en waar eens de aan verdrongen complexen zoo rijke Habsburgers zetelden, tronen nu Freud en prof. Anton Krug, de gemaal van de wedergeboren Elena. Maar dan verschijnt, ter gelegenheid van een réunie der adellijke schipbreukelingen van een ancien régime, de lichtelijk wormstekige, maar altijd overrompelende, altijd onweerstaanbare Rudolf Maximiliaan weer ten tooneele; hij ontsnapt aan de aandacht der politie en valt als een meteoor binnen op het feest in hotel Lucher, dat in de oude dagen van glorie zooveel roemruchte liefdestafereelen van het huis Habsburg heeft aanschouwd; en hij is gekomen voor Elena, die hij met zijn oude veroveringstactiek (champagne, tzigane etc.) op temperatuur brengen en te lijf wil; want hij is volkomen ancien régime gebleven, al speelt hij in het dagelijksch leven voor de film, en al betoovert hij als taxi-chauffeur zelfs vrouwelijke studenten in de medicijnen. Nu echter is Elena door haar huwelijk met den paladijn van Freud een ander geworden, en dus kan de botsing tusschen de onweerstaanbare wormstekigheid en de onfeilbare psycho-analyse beginnen. Wie zal het winnen, Habsburg of de keizer van het onderbewuste?

Zooals ik zei: een heel aardig gegeven. Wat was er niet van te maken geweest, zelfs in blijspeltrant, wanneer de auteur een heldere voorstelling had gehad van de tegenstelling psycho-analyse - Habsburg! Hij bracht het echter niet zoo ver, en putte zich dus uit in veel ‘bijwerk’, terwijl hij op het critieke moment (de botsing tusschen den psychiater en Rudolf Maximiliaan) met een goedkoope, sentimenteele oplossing genoegen nam; de Habsburger, die in de tweede acte ook zoo veelbelovend was opgetreden, komt in de derde tot de conclusie, dat de tijden veranderd zijn en dat Elena werkelijk een trouwe echtgenoote is geworden. Die oplossing is teleurstellend, al deed de inleiding ook niet al te veel verwachten; men had iedere blijspel-oplossing aannemelijker geacht dan deze. Het eerste bedrijf is nu een wel zeer lange inleiding tot een mogelijk tweede bedrijf en een weer zeer lang, niet meer verrassend derde.

Men zou kunnen voorstellen, dat een modelopvoering, waarbij de drie hoofdpersonen (Elena, psychiater en Habsburger) met het grootste raffinement op elkaar waren afgestemd, een compensatie voor den weinig subtielen, maar toch bruikbaren tekst had kunnen verschaffen. Zulk een modelopvoering is de opvoering van het Hofstadtooneel echter niet; van de drie hoofdpersonen voornoemd geeft alleen Cor van der Lugt Melsert als Rudolf Maximiliaan zooveel reliëf aan zijn rol, dat men zich daarbij iets concreet voor den geest kan roepen; zijn optreden in het hotel Lucher is uitstekend, overrompelend, en dus juist wat het hier zijn moet. Annie van der Lugt Melsert - van Ees blijft als een overigens zeer bekoorlijke Elena echter te zeer aan de oppervlakte om het vereischte tegenwicht te kunnen geven (vooral in het hachelijke derde bedrijf, en Ludzer Eringa maakt van den psychiater ook niet iets, dat in staat zou kunnen zijn de illusie der almachtige psychoanalyse te doen geboren worden; hij geeft geen persoonlijk, noch wetenschappelijk overwicht, zoodat er uit de psychologisch zoo aardige tegenstelling tusschen hem en den Habsburger niet het noodige vuur wordt geslagen.

Verder is het stuk opgevuld met de gebruikelijke komische of half-komische figuren, die het nieuwe en oude Weenen moeten voorstellen. Die authentieke Weensche sfeer was hier en daar minder gelukkig getroffen, al gaven b.v. Theo Frenkel, Fie Carelsen, Anton Roemer en Piet Bron als de vertegenwoordigers van de Donaumonarchie in haar gloriedagen individueel verdienstelijk spel; zoo deed Coba Kelling als een specifiek Weensch te veronderstellen exploitante van het hotel Lucher meer denken aan een Amsterdamsche kamerverhuurster (minus de door haar met groote volharding opgesmookte sigaar), terwijl ook het door haar gecommandeerde personeel eerder aan den Amstel of de Rotte dan aan den Donau geteeld scheen. Dat neemt niet weg, dat het tweede bedrijf een vroolijk geheel is, met de noodige lachmomenten. Aan Adolphe Engers was voorts de rol van den blijspelvader opgedragen, waarvan hij zich met den noodigen humor kweet; Myra Ward en Guus Oster vertolkten de studenten van prof. Krug.

Het stuk werd door het opgewekt gestemde publiek hartelijk ontvangen (bij de première tevens onder bloemen bedolven) en de Bruiloft van Kloris en Roosje verplaatste de aanwezigen snel naar het eigen land, met eigen zang en dans.

M.t.B.