Démasqué van Ed. Veterman
Hij ontpopt zich als de bewerker van den Reinaert
Het mysterie heeft opgehouden mysterie te zijn. In het Handelsblad van Zaterdag j.l. heeft Ed. Veterman zich gedemaskeerd als den bewerker van het door de A.T.V. met zooveel succes ten tooneele gebrachte ‘Van den Vos Reinaerde’. Onze correspondent te Brussel, die reeds bij de Vlaamsche opvoering den naam Veterman in dit verband noemde, heeft dus gelijk gekregen; in hoeverre Kamiel Huysmans bij de zaak betrokken is, blijkt uit het ingezonden stuk van den heer Veterman nog niet duidelijk, maar Joris Diels schijnt de mede-hoofdschuldige. De heer Veterman schrijft n.l. het volgende:
‘Nu de première in Nederland, onder Van Dalsums toegewijde regie, achter den rug is, heb ik er geen bezwaar meer tegen de anonymiteit van mijn auteurschap op te heffen. Er zijn nogal wat pennen in beweging geweest om het “mysterie” te doorgronden en vooral dr Kamiel Huysmans, de kunstzinnige burgemeester van Antwerpen, heeft onder verdenking gestaan van het vaderschap. Ik ben den heer Huysmans, die het geheim kende, dankbaar, dat hij het zoo loyaal heeft bewaard.
Men moge dit intermezzo niet zien als een mystificatie, zooals ik, in jongensachtige plaagzucht, een vijftien jaar geleden uithaalde met “De Wrekende God.” Mijn motief was ernstiger. Ik wilde mijn comedie voor zichzelf laten spreken, zonder haar lot te laten beïnvloeden door de renommée van den auteur, wiens staat van dienst - de Reinaerde is mijn twee-en-twintigste drama dat voor 't voetlicht komt - onwillekeurig een pro en contra zou veroozaken, nog vóór het scherm ging rijzen.
De Vlaamsche broeders mogen mij vergeven, dat 't tóch een boven-Moerdijker was, die den loozen Vos de planken op deed wandelen. Maar zij kunnen zich troosten met de gedachte, dat het denkbeeld ontstond in het brein van mijn uiterst begaafden vriend Joris Diels, directeur van den Kon. Nederlandschen Schouwburg te Antwerpen; iets, waar de proloog trouwens op zinspeelt.’
* * *
Wij willen hier den heer Veterman gaarne nog eens van harte complimenteeren met de alleraardigste bewerking, die hij van het middeleeuwsche epos heeft gemaakt. Dat hij zich in de anonymiteit verborgen hield om vrij baan te maken voor den geest van dit epos zelf, kan men eveneens niet anders dan apprecieeren. Maar waarom bederft de heer Veterman nu weer een deel van het door hem behaalde effect door zijn annexatie van den Reinaert achteraf? Zonder één woord af te willen doen aan onzen lof hem voor de bewerking toegezwaaid, moeten wij er toch tegen opkomen, dat de heer Veterman den Reinaert betitelt als zijń twee-en-twintigste drama; want het drama (in den zin van: het probleem en de handeling) is niet van hem, maar van de middeleeuwsche dichters Willem en Aernout, en slechts de dramatiseering, d.w.z. de bewerking voor het tooneel, die de handeling van het middeleeuwsche epos op den voet volgt, is wèl van hem. Die dramatiseering is uitstekend, maar zonder het middeleeuwsche origineel was er in het geheel geen drama geweest. N'en déplaise het zoo bijzonder geslaagde Ezelskoor, voor welks vinding den heer Veterman alleen hulde toekomt.
M.t.B.