Pygmalion
Comedie van Bernard Shaw
Het Nederlandsch Tooneel

Is ‘Pygmalion’ weer op het repertoire genomen dank zij het succes van de film en de vertolkster van de hoofdrol, Lily Bouwmeester? Men mag zooiets vermoeden, maar het stuk van Shaw blijft er evenzeer een goed stuk om, vooral in een tijd als deze, die de waarden der beschaving zoo uitermate problematisch maakt.

De voornaamste moraal van de emancipatie van het bloemenmeisje Eliza is immers deze, dat de beschaving een zeer twijfelachtig bezit is, weliswaar met lessen aan te leeren en dat zelfs perfect; maar dan begint het eigenlijke probleem der beschaving pas actueel te worden: wat is beschaving, welke consequenties heeft zij voor de persoonlijkheid, die ermee doordrongen wordt? Shaw, eenigszins benauwd voor de gevaarlijkste consequenties (een benauwdheid, die uit zijn eigenaardige positie als dichter en denker voortvloeit) laat op het vierde bedrijf, waarin het drama het best voelbaar wordt, een ‘verzoenende’, ontragische oplossing volgen; het bloemenmeisje heeft haar lesje geleerd en met groote behendigheid laat de doorgefourneerde ‘common sense’-Shaw zelfs de mogelijkheid van een huwelijk tusschen Eliza en haar leermeester prof. Higgins doorschemeren. Hier zou een auteur met minder respect voor de civilisatie een heel andere tragedie hebben kunnen laten vermoeden, maar men kan het Shaw niet kwalijk nemen, dat hij voor deze tragiek niets voelt. Shaws held is (al zou hij het zelf misschien niet toegeven, men merkt het toch aan de breedvoerigheid van 's mans redeneeringen) toch eigenlijk min of meer de moralist der onfatsoenlijkheid, papa Alfred Doolittle, type van den straatphilosoof, zooals men er in Shaws stukken telkens tegenkomt: iemand, die zichzelf ondersteboven redeneert en dan toch nog oolijk glimlachend vast op zijn beenen staat, is iemand naar Shaws hart. Doen niet al zijn helden iets dergelijks? Doet de schilder uit ‘Een Doktersdilemma’ niet ook hetzelfde, al moet hij dan op het laatst ook sterven (wat niet zijn eigen schuld is)?

In prof. Henry Higgins heeft Shaw eveneens veel van zichzelf gelegd, maar hij heeft hem tevens met de hem eigen valsche schaamte tot een caricatuur van een compleet mensch gemaakt. Ik geloof, dat Shaw hem stellig meer bewondert dan hij in de teekening van de figuur openlijk laat blijken. Hij laat Higgins tekort schieten in begrip, maar met kennelijk welbehagen; omdat Shaw zich een incompleet mensch weet (incompleet aan den kant van de ‘gewone’ menschelijke soepelheid) laat hij Higgins daarvoor boeten, maar achter zijn hand grinnikt hij toch met instemming om Higgins bruskeeren van alle goede manieren, om zijn enfant terrible-schap bij alle voorkomende situaties, en daarom stelt hij een ‘verzoening’ tusschen Higgins en Eliza in het vooruitzicht. Het pleit niet tegen deze opvatting, dat Shaw Higgins òòk onbarmhartig hekelt, want hoe zou een Shaw anders kunnen idealiseeren dan door te hekelen? Het bloemenmeisje vormt als het ware de in Shaws systeem zeer natuurlijke schakel tusschen held Doolittle (alcoholischen veelprater) en held Higgins (enfant terrible); dat Higgins Eliza uit haar milieu ‘opheft’, tot zij in het laatste bedrijf even wijs geworden is als Candida, is voor Shaw een uitstekende kans om de twee heldensferen bij elkaar te brengen en dus Eliza als verbindingslijn te gebruiken.

* * *

Aan de vorige opvoering. met Van Dalsum als Higgins en Charlotte Köhler als Eliza, heb ik goede herinneringen. Is de nieuwe Eliza van Lily Bouwmeester een verbetering? Zij geeft ongetwijfeld een heel andere, eenvoudiger opvatting van de rol dan Charlotte Köhler, een opvatting, die vooral in de eerste bedrijven heel goed voldoet. Lily Bouwmeester heeft een uitgesproken talent voor dit soort typeeren, maar in de vierde acte (de eruptie van het tot ‘beschaving’ verheven bloemenmeisje) schiet zij wel wat te kort. Deze scène is tragisch, zij moet in den volsten zin van het woord een felle uitbarsting zijn van een tot experimenteel object verlaagd menschelijk wezen; men voelde dat echter niet in het spel van Lily Bouwmeester. Veel meer is zij thuis in de luchtige vijfde acte, die door haar samenspel met Frits van Dijk veel relief krijgt. De Higgins van Van Dijk is de beste rol van de opvoering; hij speelt den egocentrischen, onbeleefden linguist met fijne trekjes zonder een oogenblik de hem door Shaw opgelegde grofheid onnoodig aan te dikken. Natuurlijk is Higgins veel meer een eenheid dan Eliza, die opgebouwd is uit een aantal ‘momentopnamen’, maar dat neemt niet weg, dat Van Dijk aan den tekst veel weet te ontlokken, dat men alleen tusschen de regels door kan lezen.

Ludzer Eringa als Pickering kan den genuanceerden La Chapelle der vorige opvoering niet doen vergeten. Een succesrol is Van Gasterens Alfred Doolittle, in wien het smeuige en het declameerende op een zeer verdienstelijke wijze zijn vereenigd. Mien Duymaer speelt ook thans met veel distinctie mevr. Higgins, Corrie Korevaar is een spichtige en correcte huishoudster. De voorstelling werd warm toegejuicht.

M.t.B.