Een midzomernachtdroom
Shakespeares blijspel in de Kurzaal
Onder regie van Louis Saalborn

De heer Saalborn heeft dezer dagen gezegd, dat hij Shakespeares ‘Midzomernachtdroom’ wil geven als een spel van de vreugde. Op zichzelf is daar natuurlijk niets tegen; men zou alleen willen vragen, hoe men het stuk anders zou moeten geven, aangezien de blijspelsfeer er even onverbrekelijk mee verbonden is als de muziek van den ‘halkyonischen’ Mendelssohn; men zou dus eigenlijk een zekere bewondering moeten koesteren voor den regisseur, die den ‘Midzomernachtdroom’ als een treurspel wist te enscèneeren. Ik wil hiermee zeggen, dat de regie natuurlijk wel van belang is in dit geval, maar dat men er toch niets mee kan veranderen aan den geest van Shakespeare, die omstreeks 1600 bezwaarlijk een vermoeden kan hebben gehad van de ingewikkelde tooneelinstallaties der twintigste eeuw en met name nooit zal hebben gedacht aan de pracht en praal van Reinhardts film. Het stuk is toch nog heel wat meer dan een fantastische revue met ‘misverstanden’ en ‘tooverij’.

Zin krijgt dit blijspel pas, schreef ik bij een vorige opvoering, als men het ziet als een speelschen ontdekkingstocht van den psycholoog Shakespeare in het rijk der tegengestelden: twee aspecten van een en hetzelfde menschelijke zieleleven, het officieele, bewuste, en het officieuze, onderbewuste. De Eros is hier vertegenwoordigd door niet minder dan vier paren (Theseus en Hippolyta, Lysander en Hermia, Demetrius en Helena, Oberon en Titania). Van die paren is het eerste, het koninklijke paar inzet en tegelijk boven de ‘critiek’ van Shakespeare verheven; Theseus en Hippolyta vertegenwoordigen den Eros in zijn maatschappelijken, officieel erkenden vorm. De andere drie paren worden echter door een ironische macht door elkaar gehutseld; erotische voorkeur verandert in erotischen afkeer, en vice versa, op bevel van die geheimzinnige macht, Oberon, die zelf echter op zijn beurt ook weer aan de macht van dit ‘Noodlot’ is onderworpen; want zijn beminde Titania heeft kuren en toont eerst een onmatige belangstelling voor een knaapje, van welk liefdesobject zij slechts verlost kan worden door een ‘afdwaling’ met een ezelskop in den letterlijksten zin van het woord. De geheimzinnige macht, die hier eigenmachtig inbreuk maakt op de vastgestelde maatschappelijke orde, wordt in satyrvorm vertegenwoordigd door Puck, Oberons dienaar, die anarchie zaait, zelfs meer dan Oberon verlangt.

Men ziet in dit stuk Shakespeare dus in sprookjesvorm spelen met de gedachte, dat het liefdeleven (en het leven tout court) door het onderbewuste omkeerbaar is. Er behoeft slechts een macht uit de toover(droom)wereld in te grijpen en de liefde verkeert in haat, terwijl, anderzijds, de haat overgaat in apenliefde (de verhouding Lysander-Demetrius-Hermia-Helena). Maar omdat de ‘vreugde’ triomfeert, verkiest Shakespear) ditmaal het laatste woord te laten aan den ‘goeden afloop’, aan het maatschappelijke, officieele, bewuste dus. De verhouding Theseus-Hippolyta staat buiten en boven de troebelen van den zomernacht; hertog en hertogin, omringd door zonder psychiater weer gerepareerde paren, aanschouwen aan het slot van het stuk de parodie van dorperlijke geesten op de romantische historie van Pyramus en Thisbe, die hier tot caricaturen verworden zijn onder handen van wevers, ketellappers en kleermakers; en aanschouwen beteekent, dat men boven de moeilijkheden uit is. Ook hier echter weer de omkeerbaarheid: de rijken en voornamen zitten lachend te kijken naar het gesol van een stel ‘proleten’ met een zeer schoone legende.

Het geniale van het stuk is dus, dat er nergens een vast punt is, behalve dan in de ‘vreugde’, die alles goedmaakt, wat anders tot bloedige conflicten aanleiding had kunnen geven. Een krachtig positief slot (huwelijksnacht en gros, collectief, bruiloftslied ter eere der komende vruchtbaarheid) vangt alle afdwalingen en zotternijen op en maakt ze onschadelijk, terwijl de satyr Puck als ‘uitsmijter’ het allerlaatste woord heeft.

* * *

Shakespeare schreef, naar het schijnt, voor een tooneel zonder decors; trouwens er word in zijn tijd onder de voorstellingen gefloten en gesist en men kraakte er noten bij. De onbeschrijflijke sfeer van het tooneel uit den tijd van Elizabeth moet men zich dus eigenlijk maar niet voor den geest halen, als men het voor en tegen van deze of gene regie afweegt; want die regie met haar modern raffinement is niets anders dan een latere toevoeging voor aesthetisch verwende menschen, en met de beteekenis van Shakespeare zelf heeft zij nauwelijks iets uitstaande. In Londen schijnt men eenigen tijd geleden een proef te hebben genomen met een Shakespeare-opvoering in den origineelen stijl, waarbij dus de regisseurssubtiliteiten grootendeels vervangen werden door.... de fantasie van de toeschouwers zelf; of er ook echte noten bij gekraakt zijn, weet ik niet. Het moet een geslaagd experiment zijn geweest. Maar op den duur zal men er toch rekening mee moeten houden, dat de toeschouwer van thans zelf niet meer wil fantaseeren, en dat de regisseur het grootendeels voor hem moet doen. Wij kunnen dan spreken van een Royaards-traditie van deze opvoering in Nederland, die min of meer ‘massgebend’ is geworden voor wat de gemiddelde Nederlander zich onder een midzomernachtdroom voorstelt, en voorts de pompeuze etalage van Reinhardts verfilming in de herinnering roepen; dan was er in 1936 de opvoering door de Amsterdamsche Tooneelvereeniging onder regie van Albert van Dalsum, die eigenlijk een compromis was tusschen de romantische weelde van vroeger en opzettelijk sobere styleering (de ‘radiomasten’ van het eerste decor zijn nogal veel besproken).

Thans Saalborn. Hij komt uit de school van Royaards en is in zijn Shakespeareregie ook kennelijk een leerling van hem. Dat hij met deze nieuwe ‘Midzomernachtdroom’ boven hem uitkomt, zou men moeilijk kunnen volhouden. Saalborn heeft geen nieuwe wegen gezocht, maar allerlei romantische herinneringen opgeroepen, die ongeveer overeenkomen met wat men zich van Royaards herinnert, maar dan heel want beter. De voorstelling van de A.T.V. moge eenigszins problematisch geweest zijn, zij was zeker een poging om een nieuwe regieopvatting ingang te doen vinden, terwijl Saalborn met de oude ingrediënten voor den dag kwam. Men behoeft nu niet al te nauw te kijken, want per slot van rekening is een opvoering in den zomer niet zoo gemakkelijk met eersterangs krachten te bezetten; maar wat meer originaliteit zou toch niet geschaad hebben. Een zoo tooverachtig blijspel moet bovendien vooral niet te zwaar gespeeld worden, en ook daaraan was een en ander te verbeteren geweest. Wil men dan de aesthetische verfijning in plaats van het voormalige noten kraken, dan moet men met name in dit geval de verfijning ook werkelijk doorvoeren. De regie van Saalborn was nu in de sfeer van het tooverwoud vaak te log en te veel.... tricot, terwijl het komische intermezzo van de tooneelspelende handwerkslieden er, zooals traditie schijnt te worden, met ongelooflijk veel grimassen en lawaai uit werd gegooid. Het kostte daarom eenige moeite onder den indruk van het irreële zoowel als van het komische te komen.

Een middelmatige voorstelling derhalve, met een bezetting, die deels behoorlijk, deels ook middelmatig was. Heel weinig bevredigden de stuivertjewisselende liefdesparen (Henk Rigters, Bob Oosthoek, Lies de Wind en Janny van Oogen). Oberon (Kommer Kleyn) was afgezien van zijn minder overtuigende grime en costuum te aanvaarden, Titania (Carla de Raet) tamelijk cliché. Theseus (André van Zandbergen), Egeus (Ferd. Sterneberg) en Hippolyta (Louise Kooiman) voldeden goed, terwijl de handwerkslieden (H. Tiemeyer, Wil v.d. Brink, Frans Nienhuys, Ko van Dijk jr en Bob van Leersum) onder aanvoering van Saalborn als Spoel zeer veel humor ontplooiden, maar meer uitwendigen dan inwendigen humor. Hooykaas' Puck is al een oudgediende, maar hij is nog altijd lenig en buitelziek.

Het ballet van Yvonne Georgi kwam ditmaal ook niet boven een conventioneel dansje uit. Hoewel de volle zaal zich zeer welwillend gestemd betoonde en ook de dirigent zijn deel van het applaus kreeg, heeft men waarschijnlijk wel den indruk mee naar huis genomen, dat een ‘Midzomernachtdroom’, die een vergelijking met de vorige opvoeringen zou willen doorstaan, toch andere eischen stelt.

M.t.B.