Het is er geen tijd voor
‘No Time for Comedy’ van S.N. Behrman
Centraal Tooneel

S.N. Behrman, weer een van de opmerkelijke representanten van het belangrijke Amerikaansche tooneel, leerde men hier door zijn stuk ‘Biographie’ reeds eerder kennen als een ietwat cerebralen geest, die van ingewikkelde constructies houdt, maar die ook voortdurend iets heeft te zeggen. In dit nieuwe blijspel (ja, het is tenslotte toch een blijspel, zij het een satirisch) is hij zeker niet minder cerebraal dan in ‘Biographie’; het onderwerp doet trouwens wel eens aan dat van het vorige stuk denken. Een echte ‘intellectualist’ deze Behrman, die zich blijkbaar het meest op zijn gemak voelt in gecompliceerde situaties, die men achteraf dan ook niet gemakkelijk kan reconstrueeren. De charme van zijn schrijftrant is van het schema der gebeurtenissen nauwelijks afhankelijk; wat er gebeurt in deze drie bedrijven is van veel minder belang dan hoe het wordt voorgesteld en voorgedragen door den schrijver Behrman.. die in dit opzicht (misschien ook in andere) iets op Oscar Wilde lijkt; ook bij dezen modernen Amerikaan bemerkt men een voorliefde voor het spelen met tegenstellingen, en eveneens een voorkeur voor menschen, die een tikje ‘geconstrueerd’ aan doen en toch vol leven zijn, als men achter het geknetter der dialogen tracht te speuren. Ook van Wilde's stukken vertelt men meestal niet al te veel na, en als men het toch doet, meestal het verkeerde....

Reeds de titel van dit stuk is een paradox. ‘No Time for Comedy’: is dat de opinie van Behrman, of juist niet? Het is niet de bedoeling van den auteur, dat men daarop een duidelijk antwoord krijgt, want zijn derde acte eindigt met een vraagteeken (een telefoongesprek, dat de beslissing zou moeten brengen, maar dat men juist niet mee hoort!) De tooneelschrijver Gaylord Etterbrook, hoofdpersoon van dit paradoxale stuk, bevindt zich in een periode van depressie, omdat hij walgt van zijn eigen routineproducten, waarin zijn vrouw Linda de groote rol pleegt te spelen; hij walgt van al dit faciele, kunstmatige, onwerkelijke, terwijl in Spanje wordt gevochten (het stuk speelt in het voorjaar van 1938, maar men kan Spanje door Europa vervangen om up to date te zijn). Hij tracht nu uit de impasse te raken door een totaal ander soort werk te ondernemen, waartoe hij zich laat ‘inspireeren’ door Amanda Smith, de vrouw van den flegmatieken, objectieven bankier Philo Smith. Amanda is de ‘hoogstaande’ vrouw, die van ‘inspireeren’ leeft omdat zij zoo hoog staat en nu van Gay's chaotischen toestand profiteert om hem met haar hooge geestelijke principes onder stoom te zetten, uiteraard met andere, meer gelijkvloersche bedoelingen onbewust op den achtergrond. Maar zoodoende komt Gay tusschen twee vuren, want zijn vrouw Linda, wier scherpe intuïtie hij in dezen toestand als een ondraaglijke controle voelt, houdt van hem, zooals hij trouwens van haar; de strijd tusschen de ‘hoogstaanster’ met haar aanstellerij en de ‘reëele,’ misschien al te reëele vrouw is eigenlijk de inzet van het stuk. Wordt in dit gevecht niet gevochten om iets meer dan den man? Wordt er eigenlijk niet gevochten om de vraag, of men zich als levend mensch thans in het avontuur moet werpen dan wel zich houden aan de plichten en bezigheden, die voor de hand liggen? Gay wil aan de zijde der regeeringstroepen in Spanje gaan vechten, maar hij wil ook het stuk schrijven, dat Linda hem tenslotte suggereert.. het stuk, dat Behrman geschreven heeft en dat heet ‘No Time for Comedy.’

Bijzonder te waardeeren lijkt mij, dat de schrijver aan beide partijen recht doet wedervaren, al is zijn instinctieve sympathie ongetwijfeld aan den kant van Linda, die de aanstellerij van het diep-geestelijke mensch Amanda zoo ten eenenmale mist. Zooals tegenover Amanda Linda staat, zoo staat tegenover den emotioneelen Gay de flegmaticus Philo Smith, half een caricatuur, half een philosoof van de koude objectiviteit; en met deze vier personages speelt Behrman eigenlijk vangbal. Het moment, waarop deze paradoxenjager zijn ernst het duidelijkst manifesteert, is wel het oogenblik, waarop Linda, door haar gevoel voor zakelijkheid en nuchterheid aan Smith verwant, toch de voorkeur geeft aan den lastigen, beweeglijken subjectieven, misschien wel vaak onzuiver-romantischen Gay. De beslissing over de toekomst van deze menschen wordt echter den toeschouwer overgelaten, die er goed aan zal doen geen beslissing te nemen, tenzij voor zichzelf en op korten termijn.

Zooals men wel nauwelijks anders kon verwachten, is de door Cees Laseur geregisseerde opvoering van het Centraal Tooneel uitermate verzorgd. Laseur heeft zijn talent voor de interpretatie van werk als dit meermalen bewezen. De vertooning is zeer amusant, zeer stimulerend. Of zij in ieder opzicht volmaakt is en de snelle sprongen van den auteur overal volgt? Dit gold stellig wel voor Laseur zelf, wiens Gay Esterhode een volkomen gaaf, levend type was, opvliegend, boudeerend, werkelijk ziek van de dingen om hem heen en geneigd om tegen de tralies te springen. De beide vrouwen, Fientje de la Mar als Linda en Rie Gilhuys als Amanda, spelen met veel gratie, maar men heeft toch soms den indruk, dat zij de nuances van den tekst niet heelemaal tot hun recht laten komen; hetgeen ook ongetwijfeld bijzonder moeilijk is, gegeven de cerebrale techniek van Behrman, de snelle wisseling van vernuft en gevoel in diens stijl. Met dat al: zeer verzorgd spel, waarvan veel goeds te zeggen is, evenals van Cor Hermus' bankier, in wien het caricaturale en het ‘serieuze’ nog gewaagder concurreeren; was Hermus in het begin niet iets te veel blijspelfiguur, waardoor hij in de laatste acte bezwaarlijk meer een serieus minnaar kon worden? Péronne Hosang is een zeer vitale en humoristische zwarte Clementine, terwijl Joan Remmelts als Makepeace Lovell, een trooster van tijdelijk verlatenen, niet de dankbaarste rol heeft te vervullen.

De reputatie was het stuk blijkbaar al vooruitgeloopen, want de schouwburg was vrijwel geheel bezet. Dat men de amusante vertooning zeer hartelijk heeft toegejuicht, spreekt wel vanzelf.

M.t.B.