Artisteningang
Comedie van S. Kaufmann en Edna Ferber
Opgevoerd door Leidsche Studenten

De tooneelclub der V.V.S.L. schijnt met de opvoering van ‘Artisteningang’ veel succes te hebben gehad, en in zooverre is dat een goed ding, dat het nu gebruikt kon worden om een eivolle zaal te trekken voor een liefdadig doel, waaraan niemand zijn sympathie zal onthouden. Maar overigens blijft het succes min of meer een raadsel, te oordeelen naar wat wij gisteren gezien hebben. Een zeer onbeduidend stuk, gespeeld door dilettanten, die het maar zeer ten deele aankonden: dat was toch wel in hoofdzaak de oogst van dezen avond. Een stuk, dat overloopt van lief en leed van het tooneel zelf, dat kwibusserige kanten van het tooneelleven in overvloed te genieten geeft en daarenboven nog wat tooneelidealisme, dat op een allervreemdste manier wordt uitgespeeld tegen de film: neen, ik kan deze keuze niet bewonderen. Ondanks die hevige oppositie van het stuk tegen de film, heeft de film-industrie er toch maar een film van gemaakt, en waarom ook niet? Als het tooneelidealisme moet dienen om zooveel onbeduidends in stand te houden, kan men het werkelijk niet au sérieux nemen. En daarbij is ‘Artisteningang’ nog zoo hartverscheurend grappig! Al die jonge meisjes, die aankomende actricetjes verbeelden te zijn, vullen hun tijd zoo gezellig op, waardoor door het stuk ook zoo gezellig gerekt wordt, hoewel er niets van belang gebeurt of gezegd wordt. De idealistische juffrouw Terry, die eerst een schijn-idealistischen tooneelschrijver inspireert en later een naar de film verdoolden regisseur weer in het rechte tooneelspoor helpt, is te midden van haar collega's dan nog de belangrijkste figuur, maar ook voor haar kan men zich nauwelijks interesseeren.

Een onbeduidend stuk kan door beroepsspelers soms voor het oog en het oor gered worden maar terwijl dilettanten een goed stuk dikwijls ondanks hun tekortkomingen heel behoorlijk tot hun recht kunnen laten komen (ik herinner mij daarvan voorbeelden genoeg), zijn zij niet in staat om de onbeduidendheid een schoonen schijn te geven. Ook gisterenavond zagen wij dezen regel bevestigd; het spel van de dames, die bovendien nog tooneeljuffrouwen dienen voor te stellen, terwijl zij dilettanten zijn, was zeer middelmatig en het pension vol leuke bezigheden deed dan ook vrij flauw aan: de heeren, die de dames zoo nu en dan komen afhalen, waren wel iets beter, maar ook niet prima. Eén uitzondering: mej. J.E. Boon als Terry Randall, de tooneelidealiste, bleek werkelijk met talent te kunnen spelen; zij kwam een heel stuk boven het gemiddelde uit. De tooneelschrijver, die naar Hollywood gaat, en de regisseur, die tot het tooneel terugkeert, werden door A. Seret en J.M.W. Scheltema redelijk vertolkt. Maar omdat het een liefdadigheidsvoorstelling was, leed de stemming niet onder dit alles, en werd er ferm geapplaudisseerd; een blijk van waardeering, dat het prijzenswaardige initiatief der Leidsche vrouwelijke studenten ook zeker wel mocht oogsten.

M.t.B.