Zwei Herzen im Dreivierteltakt

J.C. Bloem en Hitler

In Den Gulden Winckel van deze maand vindt men een wat het onderwerp betreft uitstekend - zij het dan ook met den overschattenden blik van den dichter op den dichter - geschreven artikel van J.C. Bloem, dat een merkwaardige verrassing oplevert. Geen verrassing, die den overleden George raakt; neen, wij nemen Bloem thans waar in een nieuwe politieke balletfiguur. Hij schrijft aan het slot van zijn essay het volgende:

‘Niet lang voordat Stefan George stierf, heeft de Duitsche regeering hem het lidmaatschap van de Pruisische dichtersacademie op de meest vereerende wijze aangeboden, waarop George heeft gemeend te moeten bedanken. De geestelijke achterbuurtbewoners, die in dit ons lieve land hun aanwezigheid niet beter weten te bewijzen dan door Hitler te verketteren, hebben gesnuifd. Ten onrechte. Het aanbod strekte de Duitsche regeering evenzeer tot eer als de weigering ervan Stefan George. Men kan een onovertrefbaar volksleider zijn. Men kan dezen, dichter zijnde, volmaakt in zijn waarde erkennen niet alleen, maar ook onvoorwaardelijk bewonderen. Ook dan blijft het feit bestaan, dat het rijk van den dichter “niet van deze wereld is”. Het “derde rijk” van Hitler is een bewonderenswaardige schepping. Maar het is toch altijd nog iets anders dan het “nieuwe rijk” van Stefan George.’

Ik heb een zin [gecursiveerd], om het effect van Bloems extra-tour nog te vergrooten. Door dezen zin nauwkeurig te lezen bemerkt men pas, aan welke bron de geestdrift van Bloem ontspringt; aangezien het rijk van den dichter ‘niet van deze wereld’ is en dat van den heer Hitler kennelijk wel, is de weigering van Stefan George te verklaren als een soort aristocratisch huldeblijk aan den dichter van Mein Kampf! Ik, die altijd behoorde tot de geestelijke achterbuurtbewoners van dit ons lieve land, en die dus ook ‘gegnuifd’ heb, toen de ex-literaat Goebbels van den Olympiër te hooren kreeg, wat zijn bemoeiingen met de kunst waard waren, ik noem deze ‘verklaring’ van Bloem een nieuwe variatie op het thema van de kool en de geit, maar ik ‘gnuif’ bovendien nog eens, als ik mij herinner, dat dezelfde J.C. Bloem jaren geleden eens een fermen aanval deed op den heer Herman Heyermans, dien hij qualificeerde als een ‘ignobele’ figuur. Destijds meende ik te begrijpen, wat Bloem met dien aanval bedoelde: nu ik hem aan de voeten der nieuwe demagogie zie liggen, begrijp ik er niets meer van. Ik begrijp alleen dit: dat de dwaze vereering van den dichter als een wezen ‘niet van deze wereld’ gemakkelijk omslaat in een even dwaze vereering van andere verheven allures.

En wie verachtte eens Just Havelaar, omdat hij zich verheugde in de gunst der menigte? Weer was het dezelfde J.C. Bloem, wiens wals met de Duitsche regeering hem thans in de nabijheid brengt van alles, wat hij in betere tijden aan de kaak stelde. Zoo gaat het met dichters, als zij, na een luxueuse periode van te gemakkelijke hiërarchische illusies, het hof willen maken aan den man, die hen als muurbloempjes zou laten zitten, ware het niet, dat zij zich zelf zoo ijverig als goede partij aanboden. Zulk een democratische bereidwilligheid doet ietwat pijnlijk aan - vooral, waar het den waarachtig aristocratischen dichter van Het Verlangen en Media Vita betreft.

M.t.B.