De persoonlijkheid van Jakob Wassermann
Maandagmorgen is de romanschrijver Jakob Wassermann op zijn bezitting in Stiermarken plotseling aan een hartverlamming overleden.
Het nieuwe jaar brengt een tragische verrassing: de dood van één der merkwaardigste schrijvers, die Duitsche en Joodsche litteratuur rijk waren. Wassermanns overlijden komt echter niet geheel onverwacht. Toen hij eenige weken geleden in ons land lezingen hield, bleek hij al zeer vermoeid en overwerkt te zijn, zoodat één dier lezingen zelfs moest worden afgelast.
Jakob Wassermann werd 10 maart 1873 in Fürth (Beieren) geboren als zoon van een koopman. Zijn jeugd was verre van gemakkelijk, ook omdat hij met financieele moeilijkheden te kampen had. Pas in 1894 kwam er een verbetering in zijn positie, doordat hij in München de aandacht op zich vestigde als auteur en o.a. aan Simplizissimus ging meewerken. In 1898 vindt men hem te Weenen, terwijl zijn roem zich al begint te verbreiden; hij komt dan in den kring van Schnitzler en Hoffmansthal; van dat oogenblik af begint de publicatie van een groote reeks romans en novellen, die weldra zijn naam ook in het buitenland algemeen bekend zullen maken.
Na het einde van den oorlog trok Wassermann zich naar zijn geliefde Alpen terug; daar, in Stiermarken, zocht hij de inspiratie, die de groote steden hem niet meer konden geven. Toch maakte hij in 1925 nog een groote reis door Amerika.
De gebeurtenissen in Duitschland hebben Wassermann ongetwijfeld diep geschokt en wellicht zijn gezondheid geschaad.
Van de werken van dezen zeer productieven auteur noemen wij in de eerste plaats zijn groote romans: Die Geschichte der jungen Renate Fuchs, Caspar Hauser oder die Trägheit des Herzens, Gänsemännchen, Christian Wahnschaffe, Faber oder die verlorenen Jahre, Laudin und die Seinen, Der Fall Maurizius, en het vervolg daarop Etzel Andergast, Ulrike Woytich. Ook als essayist trad Wassermann op den voorgrond, met den bunde[l] Lebensdienst en twee biographieën, één aan Columbus en één aan Stanley gewijd. Gegevens omtrent zijn eigen leven treft men vooral aan in zijn Mein Weg als Deutscher und Jude (1921) en Selbstbetrachtungen (1933).
Bij zijn zestigsten verjaardag heeft de litteraire wereld Wassermann overal gehuldigd. Ook in Nederland was hij populair, getuige de vele vertalingen, die hier van zijn werken zijn verschenen en de belangstelling voor zijn lezingen.
Als men het merkwaardige, moeilijk leesbare handschrift van Wassermann toevallig te zien krijgt, vindt men ook zonder grapholoog te zijn vele vermoedens omtrent zijn persoonlijkheid bevestigd. Het is een hiëratische hand, die iets van den priester verraadt. En Jakob Wassermann had veel in zich van den priester; in dezen zin, dat schrijven voor hem een zeer hooge roeping beteekende. Allerminst zag Wassermann den schrijver als een burger onder de medeburgers; iemand die de pen voerde in dienst van den Geest, zag hij als een wezen van hooger orde. Daarom was Wassermanns verblijfplaats in de Alpen van Stiermarken min of meer symbolisch; de dichterlijke ziener trok zich terug uit het gewoel der steden en zocht de verlatenheid van het bergland.
In de groote romans van dezen auteur is veel, dat wijst op die grootsche roeping, waarvan Wassermann vervuld was. De conceptie van enorme figuren en geweldige conflicten lag veel meer in zijn lijn dan de verfijnde psychologische waarneming en de liefde voor het verraderlijke detail. De romans van Wassermann hebben vaak in hun dimensie iets, dat niet evenredig is met de menschenkennis van den schrijver, omdat zij vervuld zijn van het visionnaire; en [w]elke visionnair schiet niet vaak tekort in het detail?
Men heeft Wassermann vaak met Dostojewski vergeleken, maar deze vergelijking gaat maar zeer gedeeltelijk op. Terwijl Dostojewski, inderdaad, groote figuren schiep (de gebroeders Karamasoff, vorst Myshkin, Stavrogin en zoveele anderen), bleef die ‘grootheid’ toch steeds ondergeschikt aan zijn psychologisch genie; Wassermann daarentegen schiep wel de groote gestalten, maar hun omtrekken overheerschten meestal; zij werden tot symbolen, niet altijd tot menschen. Zoo zag Wassermann in Columbus vóór alles den Don Quichote van den Oceaan, en daarnaar vormde hij zijn beeld; zoo werd zijn Christian Wahnschaffe, opgezet als een synthese van de gansche kap[i]talistische periode, meer een verzameling symbolische (en dikwijls holle) wezens, waaraan het eigenlijke leven ontbrak. Zeker is Wassermann geen Dostojewski geweest: hij heeft zelf trouwens eens gerept van ‘die seltsame hysterische Geschwätzigkeit’ van Dostojewski en daarmee getoond niet te begrijpen, dat de hoofdbeteekenis van den Rus niet in zijn geweldige omtrekken, maar in zijn dialogen en meditaties lag.
Men kan Wassermann niet beter leeren kennen dan uit zijn Selbstbetrachtungen; autobiographische aanteekeningen, waarin hij, met al zijn voorkeur voor de verhevenheid der Alpen en de profetische roeping van het schrijverschap, met volledige eerlijkheid tracht zich rekenschap te geven van zijn gedachten en handelingen. Uit die documentatie van zijn leven blijkt, hoezeer Wassermann gebonden was aan het Joodsch getinte ideaal van den geestelijk levenden mensch, dat hij zich had gesteld. De romancier is geen reproduceerende machine, hij is ook geen humoristische beschouwer van de wereld om hem, neen, hij wil in zijn conceptie van menschen en dingen een ‘überhöhte Wirklichkeit’ geven. In dat voortdurend reiken naar een ‘wereld achter deze wereld’ kan men Wassermann beschouwen als een afstammeling van de grondgedachte van Plato; met die levensbeschouwing was hij innig vergroeid, en mede daaruit is het symbolische karakter zijner werken te verklaren. Merkwaardig is ook de invloed van de brieven van Van Gogh op Wassermanns oeuvre; zooals hij zelf zegt, gaven zij den eersten stoot tot het ontstaan van Christian Wahnschaffe.
‘Om het reëele gebeuren in de dichterlijke sfeer over te planten, moet het zich vrij maken van de sintels der werkelijkheid. Het moet om zoo te zeggen in mijn borst door gloeiing gezuiverd worden. In alle gevallen gaat het daarbij om een omzetting van materie in geest.’
Die karakteristiek van het scheppend werk teekent Wassermann. Schrijven had voor hem alleen waarde, als het religieuze achtergronden blootlegde.
De Maart-revolutie in Duitschland verdreef Wassermanns boeken meerendeels uit het land, waar zijn roem ontstaan en gegroeid was. Men heeft hem verweten, dat hij zich niet duidelijker tegen het regime der nationaal-socialisten uitsprak; m.i. ten onrechte. Wassermann was als Jood weliswaar de tegenstander van hen, die den rassenhaat tot wetenschap verhieven; maar de mystieke kant van het nationaal-socialisme was hem eigenlijk zeer verwant. Typisch is dan ook, dat hij in het tijdschrift Die Sammlung tegenover Hitlers rassenpostulaat een nieuwe leer stelde; die van de verwantschap door woonplaats en atmosfeer. Ik heb er in een artikel in Forum al op gewezen, dat Wassermann daarmee eigenlijk dezelfde paden bewandelde als Hitler, dien hij in feite bestreed; ik trachtte aannemelijk te maken dat het verschil tusschen Wassermann en Hitler meer de middelen dan de richting betrof. Hoe het ook zij: de typisch-dualistische levensbeschouwing van den Jood raakt op veel meer punten de nationaal-socialistische romantiek, dan men wel veronderstelt.
Met Wassermann gaat een schrijver heen, wiens figuur vooral representatief is voor de Europeesche cultuur in een crisisstadium, geteekend door pessimisme en romantiek. De daarmee samenhangende elementen, zal men in al de werken van hun schepper terugvinden.
M.t.B.
Dit artikel verscheen als De persoonlijkheid van Jakob Wassermann in De artikelen over emigrantenliteratuur 1933-1940, pagina 96.