Tijdschriften

Die Sammlung

Onder den titel ‘Das überstandene Jahr’ zet Heinrich Mann den Gedachtengang van ‘Der Hass’ hier voort. Scherp polemisch schrijft Mann ook nu: hij zegt, dat de fascistische strooming in Duitschland allerminst ‘nordisch’ is, maar ‘ostisch’, d.w.z. Aziatisch. ‘Zij is slechts in zooverre verwestelijkt, dat zij den proletarischen zin van de Russische uitvinding in een strikt-kapitalistischen zin heeft omgevormd. Als deze truc eenmaal opgebruikt is, zal de verproletariseerde natie het bolsjewisme, dat haar nu opgedrongen en bijgebracht wordt, zelf willen uitoefenen, inplaats van louter zijn object te zijn zooals thans.’

Proza van Rudolf Wittenberg (‘Der Nagel’), drie ‘Zeitgedichte’ van Bruno Frank, gaan vooraf aan een essay van Hermann Kesten over den stand der Duitsche litteratuur; een zeer belangwekkend opstel, waarin de cultureele waarden van het Derde Rijk met intelligenten blik bezien worden. ‘Als wij de definitie van Lessing accepteeren, dat de waarheid het vrijheidsprincipe van de kunst is, dan postuleeren wij, dat een kunst zonder vrijheid, d.i. zonder waarheid, onmogelijk is.’

E.H. Gast geeft aanteekeningen op Thomas Manns laatste boek ‘Die Geschichten Jaakobs’, waarin hij de actualiteit van deze Bijbelsche figuren naar voren brengt.

Ik vermeld verder van den ditmaal bijzonder sterken en gevarieerden inhoud een opstel van Golo Mann over Ernst Jünger, een philosoof van het nieuwe Duitschland en beschouwingen van Franz W. Beidler (den kleinzoon van Richard Wagner) over Muziek onder de republiek van Weimar.

M.t.B.

Het Venster

Het Januari-nummer is gewijd aan de verzen van Gerard den Brabander, Cynische Portretten. Zij zijn, als zoodanig geafficheerd, dan ook geweldig cynisch, men huivert er waarlijk van, dat Brabant zoo kan degenereeren, twee regels willen wij den lezer niet onthouden, om de rest maar met den mantel der liefde te bedekken:

Het is jammer, dat Sing-Sing ook niet rijmt.

M.t.B.