Siegfried van Praag, De Dolle Maagd. (Allert de Lange, Amsterdam, 1933)
Hoewel dit romannetje is opgedragen aan Stefan Zweig, ‘den menschenkenner, den menschenvriend’, is het van een buitensporige prulligheid. Men kan er vreeselijke dingen in lezen over naaktcultuur en andere erge zaken, waarbij ons de tanden beginnen te klapperen over zooveel artistiek opgediende zinnelijkheid. Siegfried van Praag is een durfal, hij is ook heelemaal niet bekrompen op sexueel gebied en spreekt dus open over ‘dien kant van het leven’. Naakte waarheid: zoo heeft een andere auteur dat gedoopt.
‘Toen Jet negen en dertig jaar was, begon het roode licht der romantiek, het roode licht van 't ware leven te schemeren aan den horizont.’ Dat gebeurde op pag. 99, en toen werd zij op straat aangesproken. De honderdste pagina heb ik, ik verklaar het hier eerlijk, niet meer gelezen. Als het een dame pas zoo laat begint te schemeren, vind ik daarin gegronde reden om de lectuur af te breken. Niet serieus, hè?
M.t.B.