Kantteekeningen bij de Homerus-vertaling van dr. Timmerman
Dr. Aegidius W. Timmerman, Vertaling van Ilias en Odyssee (H.J. Paris, A'dam 1931 en '34).
In mijn vorige artikel heb ik betoogd, dat het gebruikelijke standpunt ten opzichte van de vertaling, waar het Homerus (en met hem andere klassieke schrijvers) betreft, het dikwijls onmogelijk maakt tot een werkelijke inleiding en voorbereiding tot lectuur te geraken. De vraag, die hierop aan de orde is, kan niet onverwacht komen: is Homerus dit voorbereidend werk waard? Is het niet beter, hem aan de philologen over te laten en hem als examenstof voor een bepaalde, misschien ook zeer nuttige, training der memorie te reserveeren? Bestaat er überhaupt een levende Homerus? Ik wil die vraag met een positief ja beantwoorden, maar niet dan na de motieven voor het jawoord duidelijk te hebben omschreven. Hiermee kom ik vanzelf terecht op de vertaling van Ilias en Odyssee van dr. Aegidius W. Timmerman, die het uitgangspunt van deze beschouwingen is geweest.
Dr. Timmerman immers gaat, blijkens de woordkeuze van en de aanteekeningen bij zijn vertaling, uit van de grondgedachte, dat men Homerus tot den modernen mensch moet brengen. In beginsel ben ik dat geheel met hem eens, zooals uit mijn algemeene bespiegeling volgt; in de uitwerking van het principe kan ik echter vaak niet met hem meegaan. De commentaren van dr. Timmerman zijn dikwijls zoo overdreven populair, dat daaruit alleen al duidelijk naar voren komt, met welke lezers hij rekening wenscht te houden. Hij teekent b.v. aan, als hij iets over de maat van het epos vertelt: ‘De naam van het vers is hexámeter. Men leze vooral niet: hexamééter.’ Zulk een voorbeeld is karakteristiek voor de mentaliteit van dezen vertaler. Tot welken lezer richt hij zich eigenlijk? Tot den schooljongen? Tot de man zonder eenige kennis van zaken, die toch Homerus wil genieten? Het lijkt mij volkomen hopeloos bij deze personen met een Homerusvertaling aan te komen zetten. Hoe het ook zij, dergelijke vermaningen wijzen er op, dat dr. Timmerman een geheel andere opvatting heeft van het publiek, dat Homerus zou kunnen en willen lezen dan ik. Ik geloof niet aan een publiek, dat zich op Homerus werpt en er tevens belang bij heeft over de uitspraak van ‘hexameter’ vermaand te worden. Zij, die de vertaling van dr. Timmerman met genoegen en voordeel zullen gebruiken, zullen misschien in hoofdzaak juist de klassiek-ontwikkelden zijn, maar in ieder geval zij, die voldoende de nuance hebben leeren verstaan, om van een vertaling te profiteeren.
De beteekenis van Homerus ligt in den afstand
Een absolute waarde voor den dichter Homerus geven kan niemand. Het is ronduit belachelijk, zooals sommige classici Ilias en Odyssee tegenover de jeugd trachten aan te prijzen als het schoonste ooit ter wereld geschapen; niet alleen, dat de jeugd zulke zinnelooze exclamaties terecht niet gelooft, maar zij verliest daardoor ook (wat erger is) alle geloof in de mogelijkheid van een waarde überhaupt. Het is een fundamenteele dwaling te meenen, dat Homerus als de ‘Groote Dichter’ dadelijk spreekt van mensch tot mensch; en het is de fout van dr. Timmerman, dat hij door de veel te gemoedelijke, babbelende aanteekeningen bij zijn vertaling die illusie in stand helpt houden. Men moet juist uitgaan van het onloochenbare feit, dat tusschen Homerus en ons eeuwen liggen; eeuwen, die den mensch andere goden hebben verschaft dan de Olympiërs, andere terminologie dan Odysseus, andere tendenties in de moraal dan Achilles en Hektor. Dr. Timmerman geeft wel toe, dat men Homerus niet met b.v. Christelijke maatstaven moet meten, maar hij stelt daartegenover de verheerlijking van den dichter, alsof daardoor plotseling de eeuwen overbrugd werden.
Nu is het natuurlijk voortreffelijk om in de Ilias en de Odyssee de z.g. ‘algemeen-menschelijke’ dingen: de aesthetische methode, de eigenaardigheden van den stijl, de psychologie der figuren, de scherpe tegenstellingen van de karakters, etc. etc. op te sporen en daar den lezer op attent te maken; en dr. Timmerman heeft er zich op toegelegd daar in zijn huiselijke aanteekeningen veel werk van te maken. Maar ook dat is nog niet voldoende om de uitzonderlijke waarde van Homerus voor ons te motiveeren. Niet het ‘algemeen-menschelijke’ en het dichterlijke maken Homerus zoo buitengewoon belangrijk, maar juist de omstandigheid, dat hier een wereldconceptie voor ons ligt, die op bijna alle essentieele punten van de onze afwijkt. Het anthropomorphe veelgodendom, de verhouding van die goden tot de sterfelijken, de ethiek, die daaruit voortvloeit: dat alles en zooveel meer, vormt samen een complete wereldconceptie, waarin de betrekking tusschen het individu en het ‘heelal’ volkomen anders is verantwoord dan in de onze. De Homerische Griek is een wezen, dat, begiftigd met overeenkomstige physieke functies en karaktereigenschappen, zich van onze cultureele waardebepalingen niets aantrekt en kennelijk geen notie heeft van wat den gemiddelden Europeaan voorkomt cultuur te zijn; hij is in dit opzicht veel duidelijker een cultureele antipode dan b.v. de mensch van het Hellenisme. Hoe meer men zich in de gedragingen van Achilles en Odysseus verdiept, hoe duidelijker dat wordt.
Geen popularisatie, maar interpretatie
Het is juist hierin, dat ik de ‘opvoedende’ waarde van Homerus zie, omdat niets opvoedender werkt dan het eigen cultuurbeeld betrekkelijk te zien worden door kennismaking met een ander; maar juist dit moffelt men regelmatig weg, om hoog op te kunnen geven van het ‘algemeen-menschelijke’ van Odysseus' optreden tegenover Nausikaä of 't onvergelijkelijk poëtische der Homerische vergelijkingen. Ik beweer niet, dat men die factoren uit het oog moet verliezen; maar ik beweer wel, dat niet daarin speciaal de beteekenis van Homerus voor ons moet worden gezocht! Iedere moderne goede roman, ieder hedendaagsch goed gedicht staat in dit opzicht dichter bij den lezer van thans; men heeft Homerus waarachtig niet als gymnasiale leerstof noodig om iemand die algemeen-menschelijkheid en die schoonheid te leeren beseffen. Maar waar vindt men een beter complex van levensverrichtingen om duidelijk te maken hoe toevallig onze West-Europeesche cultuurnormen zijn, dan in Ilias en Odyssee? Hier ligt een zee van voorbeelden, waarmee men den modernen mensch van zijn beperkten blik kan helpen genezen, door hem, in de gestalte van de Homerische wezens van vleesch en bloed, het tegendeel te geven van zijn eigen civilisatie!
Maar daarvoor is noodig, dat men minder sentimenteel doet tegenover den Grooten Dichter en b.v. om te beginnen ronduit erkent, dat hij allerminst poëzie heeft willen schrijven voor onze tijdschriften... en dat hij pas in de interpretatie zijn volle waarde krijgt. Op dit punt schieten de commentaren van dr. Timmerman, die overigens zeker hun beteekenis hebben als toelichtingen van den tekst, tekort, omdat deze vertaler een dichter wil populariseeren, en niet een cultuur interpreeteren.
Dr. Timmermans vertaling
Het spreekt vanzelf, dat ik de vertaling van dr. Timmerman hier niet bespreek als deskundige. Ik heb haar gelezen als lezer, meer niet, en als zoodanig lijkt zij mij bijzonder goed, zelfs vaak bijzonder helder en zakelijk en zeker nergens gewild verheven of archaïseerend. Wel wil dr. Timmerman ook in de vertaling, evenals in de aanteekeningen, graag extra populair, tegenwoordige-tijd-achtig effect sorteeren, weshalve hem de modernste woorden nog niet modern genoeg zijn. (Men vergelijke zijn methode met die van Boutens.) ‘Geblèr’, ‘sopraan’, ‘solodansen’, ‘concurreeren’, ‘enthousiasme’, ‘coleratouren’, ‘notabene’ zijn uitdrukkingen, waarmee hij herhaaldelijk werkt. Daardoor wordt de Nederlandsche tekst (en dit lijkt mij een juist principe) zeker niet op een eerbiedigen afstand van den lezer gebracht! Het is echter een quaestie van smaak, of men deze methode speciaal de ware acht; maar zeker is, dat men aan het geheel veel plezier beleeft. ‘Wanneer men den klassieken toon denkt te kunnen weergeven door van Apolloon in plaats van Apollo en van Odusseus in plaats van Odysseus te spreken, dan heeft men het mis. Door het klatergoud wordt men niet voornaam’, zegt dr. Timmerman terecht in zijn voorwoord tot den Ilias. In menig opzicht lijkt mij dan ook dit omvangrijke werk een groote vooruitgang op Vosmaers noodzakelijkerwijze verouderde vertaling, die bovendien het gevaar meebracht van geleidelijk aan zich in het Nederlandsch vasthechtende taalclichés.
De aantekeeningen bij ieder boek maken het gemakkelijk een overzicht over de stof te krijgen; ze zijn als zoodanig juist aangebracht en, onder voorbehoud van hetgeen ik over den geest dier aanteekeningen in het algemeen gezegd heb, acht ik ze van veel belang voor een doelmatig gebruik van de vertaling.
In hoeveel opzichten ik dus ook het standpunt van dr. Timmerman bestrijd, in één opzicht (en in dit geval wel het belangrijkste) wensch ik hem geluk: zijn levenswerk maakt het mogelijk, Homerus van nabij te leeren kennen, voor Nederlanders van de twintigste eeuw. Welke Nederlanders dat zullen zijn? Waarschijnlijk niet de lieden, die verkeerdelijk den ‘hexameeter’ hanteren; maar dat zal o.m. uit den verkoop wel blijken.
M.t.B.
In het artikel van gisteren leze men 1e alinea, 5e reg. v.b. gebruik i.p.v. ‘gebrek’.
Dit artikel verscheen als Homerus en wij in Verzameld werk, deel 4, pagina 275.