Wat is waarheid?

De houding van Pilatus
Pilatusgeest en heiligheid bij Unamuno

Miguel de Unamuno, St. Manuel Bueno Martelaar. (Van Loghum Slaterus' Uitg. Mij, Arnhem 1935)

PILATUS dan zeide tot hem: Zijt gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt dat ik een Koning ben. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk die uit de waarheid is, hoort mijne stem.

Pilatus zeide tot hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in hem’.

Aldus geeft het Evangelie van Johannes, hoofdstuk 19, vers 37-38, de controverse tusschen den ‘Koning der Joden’ en den stadhouder der Romeinen weer. Terwijl Christus bereid is met zijn leven in te staan voor datgene, waarvoor hij zegt in de wereld gekomen te zijn, en dus voor hen, die weten waarin zijn waarheid bestaat, een volkomen heldere figuur is, laat de sceptische Pilatus zich hier kennen als iemand, die zich ten opzichte van waarheid en onwaarheid beide onverschillig toont. Deze houding van Pilatus kan men op minstens tien manieren interpreteeren. Men kan hem vooreerst zien als een karakterloozen lafaard, die om der wille van de rustige rust het onrecht liet geschieden; en deze interpretatie is inderdaad niet ongemotiveerd; want hij was ‘zeer bevreesd’, zooals er staat; de wijze, waarop Pilatus ‘zijn handen in onschuld wascht’, bracht mij op de Zondagsschool reeds tot verontwaardiging, omdat het mij toescheen, dat een paar bataljons van deze hoogste autoriteit het schandaal op Golgotha wel hadden kunnen voorkomen. Pilatus is dan ook in den volksmond allerminst populair; de ‘Pilatus-geest’ is voor sommige menschen de ergste vorm van lamlendigheid, die men zich maar denken kan.

Er is echter ook een anderen kant aan Pilatus, dien men niet mag voorbijzien, en die ik in verband met de novelle van Unamuno met nadruk naar voren wil brengen. Hoe komt het nl., dat Pilatus niet ingrijpt en liever een moordenaar vrijlaat (die merkwaardig genoeg in een oudere lezing van het Evangelie van Mattheüs ‘Jezus Barabbas’, d.i. Jezus, de Zoon des Vaders, schijnt te hebben geheeten!), dan zich met zijn gansche persoonlijkheid garant te stellen voor den vertegenwoordiger der Waarheid? Men kan toch bezwaarlijk aannemen, dat hij een eventueel oproer, dat naar aanleiding van zijn beslissing ten gunste van die Waarheid zou zijn ontstaan, met de militaire macht niet zou hebben kunnen onderdrukken. Dupe van zijn beslissing is Pilatus al evenmin geweest; hij heeft geweten en erkend, dat hij in Christus geen schuld vond; en desalniettemin liet hij Christus over aan zijn tegenstanders. Er zijn slechts drie woorden, die op het raadselachtige karakter van Pilatus eenig licht kunnen doen vallen, en wel de woorden: ‘Wat is waarheid?’ Blijkbaar wil de schrijver van het Evangelie daarmee iets aanduiden omtrent de motieven van den stadhouder, die aanstonds den moordenaar de voorkeur zal geven boven Christus; hij wil aanduiden, dat Pilatus geen wezenlijk belang heeft voor den strijd onder het volk om den eenen of den anderen beschuldigde; voor dezen scepticus is blijkbaar de Koning der Joden onschuldig; maar hij wil het volk ter wille zijn, omdat hij de schuld van den moordenaar niet gewichtiger vindt en het volk zijn eigen moraal gunt. Pilatus is, behalve een scepticus, ook een realist en een aristocraat, die als representant van den Keizer in de gebeurtenissen, die zich onder zijn oogen afspelen, niet anders kan zien dan een provinciaal drama van ondergeschikt belang. Zijn waarheidszin is met de keuze tusschen Jezus en Barabbas niet gemoeid: ook zoo zou men wellicht zijn houding, die op het eerste gezicht alleen maar karakterloosheid lijkt, kunnen verklaren, zij het dan ook niet goedpraten.

Twee waarheden naast elkaar.

Pilatus, kan men zeggen, representeert in alle opzichten het amoreele (hetgeen nog iets anders is dan immoreele!) leven tegenover de moreele waarheid; vandaar dan ook, dat hij zich de vraag stelt: ‘wat is waarheid?’, want hij heeft geen orgaan voor ‘de’ waarheid; hij kent alleen de macht van Rome als een werkelijke factor; hij zal wel van meening zijn geweest, dat het volk het gelukkigst is, als men het zijn zin geeft, en dat het onbegonnen werk is om het waarheidsprobleem in zijn volledige consequentie aan dat volk voor te leggen. Dus wedt Pilatus op het leven als een instantie boven de waarheid; hij laat het volk zijn gang gaan, met de typische onverschilligheid van één, die iedere onschadelijke illusie voor de menigte goed genoeg acht. Dit Pilatus-thema vindt men werkelijk niet alleen in het Nieuwe Testament omdat het overal actueel wordt, waar men over de betrekkelijkheid van alle waarheid gaat nadenken. In het tooneelstuk Gevaarlijke Bocht, dezer dagen door het Hofstadtooneel gespeeld, laat de Engelsche schrijver Priestly zien, hoe iets, dat één der hoofdpersonen waarheid gelieft te noemen, slechts tot resultaat heeft, dat het leven van zes menschen onmogelijk wordt gemaakt; en door zijn le bedrijf aan het eind van het 3e nog eens opnieuw te laten beginnen, maar nu met 'n kleine omzwaai naar de onwaarheid (één der aanwezigen vindt radiomuziek en maakt daardoor dus de uiteenzetting over de ‘waarheid’ onmogelijk) demonstreert Priestly, hoe deze menschen den leugen noodig hebben voor hun bestaan. Het is iets meer dan een alledaagsche tooneeltruc, dit overdoen van dezelfde scène, die de toeschouwer in de eerste acte op een katastrofe zag uitloopen en die hij nu, door een onbeteekenende wijziging, aan het slot van de derde acte nog eens gemoedelijk ziet verzanden in een onschuldig dansje. Ook hier is de Pilatusvraag ‘wat is waarheid?’ de inzet van een drama, zij het dan ook op een ander plan, en de leugen blijkt hier heilzamer dan een waarheid, die te zwaar te dragen viel voor hen, die haar moesten hanteeren.

 

Het is dan ook wat al te simplistisch, de waarheid zonder meer te vereenzelvigen niet iets, dat voor het leven heilzaam is. Voor iemand als Pilatus bestaan er kennelijk naast elkaar een waarheid voor het volk en een waarheid voor den stadhouder, die eigenlijk slechts formules zijn voor twee verschillende belangen; het volk moet men tevreden stellen om er zoo weinig mogelijk last van te hebben, de stadhouder daarentegen mag aan alles twijfelen, waarin hij het volk zijn zin geeft; wat voor den stadhouder dus zeer heilzaam is, zou voor het volk zeer onheilzaam zijn, en omgekeerd. Maar als iemand twee waarheden naast elkaar erkent, erkent hij daarmee tegelijkertijd, dat hij niet weet, wat waarheid is, omdat twee waarheden naast elkaar elkaar doodslaan! Ziehier het Pilatus-probleem in zijn volle gecompliceerdheid! De vraag wordt dus: moet de stadhouder datgene, wat hij waar of onwaar acht (bijv. zijn scepticisme), aan het volk opdringen, hoewel hij zeker weet, dat hij het daardoor ongelukkig maakt, of moet hij veeleer aan het volk zijn geluk laten, zij het dan ook ten koste van zijn eigen begrippen van waarheid of onwaarheid?

Deze vraag is de inzet van de novelle St. Manuel Bueno, Martelaar van Miguel de Unamuno, al is hier de stadhouder een heilige en het volk de bevolking van een Spaansch dorp, Valverde de Lucerna.

Manuel en Lazaro.

De vorm van deze curieuse novelle is de biecht van een vrouw, die haar leven heeft gewijd aan den dienst van Don Manuel, den pastoor van genoemd dorp, die door zijn spreken en handelen reeds lang voor zijn dood door zijn parochianen als een heilige werd vereerd; en nu de bisschop van het diocees zijn best doet voor het proces der zaligverklaring, acht deze Angela Carballino zich geroepen op te schrijven wat zij van den ondergrond dier heiligheid weet. Want achter dezen heiligen Manuel verborg zich een geheim, dat zijn bestaan zoozeer beheerschte, dat hij de eenzaamheid steeds ontweek; niet voor niets was hij een gemoedelijke heilige, afkeerig van wonderen en bloedige askese; zijn heiligheid hing samen (daarop laat Unamuno al dadelijk den nadruk vallen, als men nog niets kan raden van de tragedie, die zich in Don Manuel belichaamt) met de menschen, wier herder hij was, en met het groote geheim, dat hij onder hen te verbergen had. De schrijver geeft zijn lezer op de eerste pagina's van zijn verhaal al eenige wenken, waar hij 't probleem van Don Manuels leven moet zoeken; als Manuel in den preek van Goeden Vrijdag de woorden uitroept: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ (woorden, die door den dorpsidioot Blasillo bij wijze van holle echo worden nagebalkt), dan roert die preek het publiek tot tranen, want het is, of men Jezus Christus zelf hoort. Waarom? Omdat Don Manuel geen rhetor is, maar in de kruiswoorden zijn eigen geheim prijsgeeft.. en niet prijsgeeft; immers het volk hoort wel de ontroering in zijn stem, maar legt er de algemeene waarheid van zijn godsdienst in, zonder te begrijpen, dat Don Manuel hier over zijn eigen waarheid spreekt. Wat is waarheid? Men ervaart pas langzamerhand, waar het Unamuno om te doen is. Het is de broer van Angela, Lazaro, die na zijn terugkeer uit Amerika, vol anticlericale theorieën over pastoors, die de vrouwen om hun vinger winden en zoo het land regeeren, eerst met tegenzin in aanraking komt met den dorpsheilige en dan zijn geheim raadt. Deze Lazaro vertegenwoordigt bij Unamuno het rationalistische verstand, dat in zijn vreugde om de ontdekking van de domheid op aarde begint met die domheid te willen opruimen; hij is geheel en al een ongeloovige, in oppositie tegen de kerk en de religie, en dus aanvankelijk vol verachting voor Don Manuel, dien hij zooveel mogelijk vermijdt. Daarom is ook Lazaro de man, die in staat is te raden, waarom Don Manuel de eenzaamheid schuwt en niet, zooals andere pastoors, op liberalen, ketters en vrijdenkers scheldt; nadat hij aan het sterfbed van zijn moeder den persoonlijken invloed van Don Manuel heeft ondergaan en nauwer met hem in aanraking is gekomen, ontdekt hij, dat de heilige, voorbeeld en toeverlaat van het dorp, zelf niet gelooft. Maar anders dan Lazaro, de beeldenstormer en opruimer van het verouderde, heeft Manuel het ongeloof in zijn leven toegelaten, alleen om het te onderdrukken ter wille van zijn parochianen, die bij het ‘wat is waarheid’ niet zouden kunnen bestaan; zijn heiligheid is een subliem gecamoufleerd besef van de twee waarheden, die naast elkaar rechten kunnen laten gelden: de waarheid voor den sterke, de waarheid voor de vele, vele zwakken. Alleen Lazaro en Angela komen te weten, dat de milde pastoor der dorpelingen tevens de geheel op zichzelf aangewezen ongeloovige is.

 

‘Ik ben er om de zielen van mijn parochianen te laten leven’, zegt Don Manuel tot Lazaro, ‘om hen gelukkig te maken, om te maken dat ze zich voor onsterfelijk houden en niet om hen te dooden. Hier is noodig, dat ze gezond leven, dat ze leven in eensgezinde opvatting; en met de waarheid, met mijn waarheid, zouden ze niet leven. Laat hen leven. En dat doet de Kerk: hen laten leven. Ware godsdienst? Alle godsdiensten zijn waar, voor zoover ze de volken, waar ze beleden worden, geestelijk laten leven, voor zoover ze hen erover troosten, dat ze moesten geboren worden om te sterven. En voor elk volk is de zijne, die waardoor dat volk gevormd is, de ware. En de mijne? De mijne is mezelf te troosten door de anderen te troosten, al is de troost die ik hun geef niet de mijne’.

 

Zoo luidt de biecht van den heiligen Manuel tegenover Lazaro, dien hij met zijn waarheid wil winnen, omdat hij weet, dat hij hem met de waarheid der anderen niet winnen kan. En inderdaad, hij wint Lazaro, die zijn volgeling wordt en afstand doet van zijn vooruitstrevend anticlericalisme om de waarheid voor de sterken, de waarheid der twee waarheden naast elkaar, te aanvaarden. En na den dood van die twee, die tot op het laatste oogenblik sterk blijven in hun dubbele rol, erft Angela, de schrijfster van deze biecht, hun geheim.

‘En nu bij het schrijven van dit gedenkschrift, deze intieme bekentenis van mijn ondervinding van de heiligheid van anderen, geloof ik, dat Don Manuel Bueno, dat mijn St. Manuel en mijn broer Lazaro gestorven zijn in het geloof; dat ze niet dàt geloofden, wat voor ons van het meeste belang is, maar dat ze het toch geloofden zonder het te gelooven, doordat ze het geloofden in een actieve en berustende verslagenheid’.

Manuel en Pilatus.

Men kan het uit deze diepzinnige woorden reeds opmaken: het leven van Don Manuel was niet heilig omdat het in het teeken der eene, onfeilbare Waarheid stond, maar omdat het in het woord van Pilatus ‘wat is waarheid?’ een nieuwe bestaansmogelijkheid had gevonden. Het verschil tusschen Pilatus en Don Manuel is alleen, dat Pilatus uit het ‘wat is waarheid’ de conclusie trekt, dat hij het volk zijn zin moet geven, terwijl Manuel uit denzelfden twijfel afleidt, dat hij het volk gelukkig moet maken; maar in beide gevallen is het niet De Waarheid die den doorslag geeft, maar, het leven. Wat in Pilatus gemakkelijk onherkenbaar wordt door den voorgrond van sceptische lafheid, komt in Unamuno's Don Manuel veel duidelijker tot uiting: dat er waarheid is en waarheid, en dat men niet over een waarheid kan oordeelen zonder te weten, voor wien zij geldt. In Don Manuel vereenigt Unamuno dus eigenlijk den Pilatusgeest (de Nietzscheaansche aanvaarding van het leven en verwerping van het Christendom) met het katholicisme (het besef van heiligheid en hiërarchie); een Don Manuel kan een ongeloovige zijn en een heilige tegelijk, omdat hij zich bevrijd heeft van de gedachte, die evengoed de inquisiteurs als de vrijdenkers bevangen houdt: dat de waarheid altijd en voor allen dezelfde is, en omdat hij tegelijkertijd door zijn typisch-Christelijke liefde voor het volk aan de denkwereld van dat volk gehecht blijft.

Unamuno laat in deze merkwaardige novelle bijzonder goed uitkomen, hoe de twee waarheidssferen elkaar steeds afwisselen en doordringen, omdat de woorden, waarvan de heilige Manuel zich bedient tegenover het volk, ook telkens de woorden zijn, waaruit zijn ongeloof het duidelijkst spreekt. Dr. G.J. Geers, de bekende hispanoloog, heeft wederom voor een heldere vertaling gezorgd van dezen Unamuno, die als no. 9 in de verzorgde Stem-serie is verschenen.

Menno ter Braak.