De emigranten vluchten in de geschiedenis
Barok en hysterie
Alfred Neumann, Königin Christine von Schweden. (Allert de Lange, Amsterdam 1935).
De schrijvers van en om de Duitsche emigratie (d.w.z. zij, die in het voor-Hitleriaansche Duitschland reeds naam hadden gemaakt en dus hun bestaan in den vreemde slechts verder hebben te bewijzen bij andere uitgevers) schrijven historische romans of historische biographieën. Dat verschijnsel is merkwaardig, en ik zou niet graag willen beweren, dat ik het een bijzonder gunstig verschijnsel vind. Gedeeltelijk weliswaar is deze vlucht naar het verleden slechts de voortzetting van iets, dat reeds voor de nationaalsocialistische omwenteling begonnen was; maar daardoor wordt het symptoom op zichzelf niet minder karakteristiek. Een revolutie, die den schrijver dwingt het land te verlaten, waar hij eens tot de élite werd gerekend, zou in bepaalde gevallen ook een innerlijke revolutie kunnen beteekenen; des te opmerkelijker is, dat zulks maar hoogst zelden het geval is. Er zijn zeker door geëmigreerde Duitsche schrijvers boeken gepubliceerd, waarin een reactie op de katastrophale gebeurtenissen te bespeuren was (ik heb bij vroegere gelegenheden op deze plaats gewezen op Der Hass van Heinrich Mann, Eine Jugend in Deutschland van Ernst Toller, Flucht in den Norden van Klaus Mann); maar die reacties waren voor het meerendeel te onmiddellijk onder den indruk van het voorgevallene op het papier geworpen dan dat zij meer dan een voorbijgaanden indruk hadden kunnen maken en zij waren zeker niet het resultaat van een ‘bekeering’. Der Hass van Heinrich Mann was een op zichzelf begrijpelijke en in het verband der toenmalige verwarring ook respectabele brochure van een rationalist, die zich geschokt voelde doordat aan de Rede tekort werd gedaan; veel is er sedert dien niet verschenen, dat boven dit peil uitging. Een sobere en onopgewerkte, maar zuiver als document bedoelde schriftuur als De Veensoldaten kon juist daarom sterk de aandacht trekken; hier spraken de ongeromanceerde gebeurtenissen zoo sterk voor zichzelf, dat men zelfs een Belangrijken roman over die gebeurtenissen als Le Temps du Mépris (niet van een Duitscher, maar van een Franschman, André Mairaux!) met minder directe ‘deelneming’ las als dit nuchtere relaas van naakte feiten.
En nu vluchten de gerenommeerde auteurs der emigratie in het verleden, d.i. in een stof, die hun wel toespelingen op en vergelijkingen mèt de huidige situatie mogelijk maakt, maar hen toch in de eerste plaats vervreemdt van den ernst dier situatie. Heinrich Mann zoekt Hendrik IV op, Ludwig Marcuse Ignatius de Loyola, Gina Kaus Catherina de Groote, Alfred Neumann Napoleon III etc.; de lijst is geenszins volledig. Er is over de wetenschappelijke en litteraire qualiteiten van die boeken (ieder voor zich) natuurlijk veel te zeggen, maar de aan alle gemeenschappelijke tendentie tot vluchten is duidelijk genoeg. Vergeefs speurt men vooralsnog naar een emigrantenboek, dat zich zonder de gebruikelijke rancune en journalistiek meet met den tegenstander en dat ook maar in de schaduw zou kunnen staan van het fascineerende boek van den intellectueelen roofridder Ernst von Salomon, een der ‘buitenbeentjes’ van het nationaal-socialisme (in den vorm van een intellectueele Duitschlandmystiek); een boek dus, dat als tegenpartij zou kunnen gelden van deze biecht, Die Geächteten. Want met geweeklaag en rancune alleen zal het werkelijke boek der Duitsche emigratie niet worden geschreven, en evenmin met historische romans en biographieën over ongeveer alle neurasthenische of anderzins beroemde personen, die de wereldgeschiedenis zooal heeft opgeleverd. Ik wil nog verder gaan: het is mij volkomen onbegrijpelijk, dat geen der officieele emigranten-auteurs dat werk van Von Salomon als een uitdaging voelt, die een antwoord eischt, een afrekening! Een afrekening is iets anders dan het formuleeren van een paar nietszeggende woorden over wreedheden en onbeschaafdheden, die Von Salomon zijn lezers niet onthoudt; een afrekening zou moeten aantoonen, dat het Duitschland van Von Salomon met zijn intellectueele bloedmystiek niet alleen het ware Duitschland van na den oorlog vertegenwoordigd heeft. Of wel: zulk een afrekening zou de beschamende erkenning moeten inhouden, dat de huidige emigratie het ware Duitschland niet heeft gekend, althans niet heeft willen kennen.
Het is voor allen, die zich tegen de ideologie van het nationaal-socialisme verzetten en die, zelfs gewapend met een zeer sterke bril, in het Derde Rijk geen sporen van een werkelijke cultureele opleving kunnen ontdekken, een bittere teleurstelling, dat de Duitsche emigratie zich met alles eerder bezig houdt dan met de dingen, die den Europeaan van nu boeien. De Duitsche emigratie schijnt bezig steriel te worden; de gemiddelde schrijver van die emigratie produceert jaarlijks zijn door het rhythme van de boekenmarkt vereischte werk; maar van een innerlijke vernieuwing blijkt vrijwel niets en over alle Cervantes-Loyola-Catharina-boeken, vergeten na één seizoen (zooals billijk is), wordt met spoed het welbekende ‘stof der eeuwen’ uitgeschud.
Er is slechts nog te hopen op verrassingen, op onbekende namen, op de werkelijke emigratie, die er toch ook moet zijn, ergens, misschien in Amsterdam, misschien in Parijs of Praag; maar als er schrijvers zijn, die iets te zeggen hebben dat buiten het kader van de normale historische aandoeningen valt, dan is het nog zeer te betwijfelen, of zij een uitgever zullen vinden. Men kan het den uitgevers van emigrantenboeken overigens niet bijzonder kwalijk nemen, dat zij in dezen crisistijd liever op Vicki Baum wedden dan zich aan gevaarlijke experimenten wagen; desalniettemin blijft het feit bestaan, dat zij angstvallig de platgetreden paden bewandelen, en dit stemt tot groot pessimisme ten opzichte van de toekomst dezer emigratie. Of zij gaat ten gronde aan haar eigen aestheticisme en eklekticisme, haar geestelijke steriliteit, òf zij gaat ten gronde aan de nuchtere economie, die het werkelijk belangrijke, dat officieus geboren wordt, verhindert aan het licht te komen....
Geen Greta Garbo.
Dit vooraf, en niet om den lezer bij voorbaat te ontraden, het nieuwe boek van Alfred Neumann, dat (het kader getrouw) de historische figuur van Christina van Zweden (1626-1689) behandelt. Ongetwijfeld maakt Königin Christine geen uitzondering op den regel; dit boek zou door iederen kosmopoliet geschreven kunnen zijn, zooals het onderwerp door iederen kosmopoliet gekozen had kunnen zijn, maar de distinctie van speciaal deze behandeling van een interessante stof maken het toch minstens tot boeiende lectuur. Christina van Zweden, een persoonlijkheid met uitgesproken mannelijke en hysterische karaktereigenschappen, de dochter van den energieken Gustaaf Adolf en een tot hypochondrie neigende moeder, is zeker iemand, die de aandacht kan trekken van den schrijver van Der Teufel, een boek, dat ook in Nederland veel opgang heeft gemaakt. De schrijver vermeldt, dat hij deze biographie reeds ontwierp in 1923/24, maar dit ontwerp uitwerkte in 1935. Of hij zijn boek in het zog van de Garbo-film wilde laten varen? Het lijkt mij niet onmogelijk; althans vindt men bij Neumann een paar onmiskenbaar-polemische opmerkingen tegen die film gericht (overigens volkomen rechtvaardig). Greta Garbo speelde een zeer onhistorische en bovendien psychologisch nog zeer onwaarschijnlijke Christina van Zweden; zij was een ‘reizend fatale Majestät’, zegt Neumann, terwijl de ware Christina een hooge schouder, een leelijk gezicht en een mannelijke stem had. Op haar ouden dag moet zij er zelfs bepaald onsmakelijk hebben uitgezien. Dus kan Neumanns biographie zeer zeker als pikante tegenstelling dienst doen tot het Amerikaansche filmproduct.
Dit boek van Alfred Neumann is geen historische roman, maar een zeer nuchtere, van alle fantastische vermoedens gespeende levensbeschrijving, vrucht van een zeker nauwgezette bestudeering van het materiaal. Hoewel het dus een typisch voorbeeld is van de vlucht in het verleden, die de emigratie tot productiviteit schijnt te inspireeren, en den litterator als historicus laat zien, maakt het een betrouwbaren en ook geenszins tweeslachtigen indruk; het is wat het wil zijn: een biographie. Het begin van Königin Christine is zelfs eerder wat droog en monotoon dan geromanceerd; met een zekere vlijtige volledigheidsneiging geeft Neumann verslag van de historische gebeurtenissen, die zich afgespeeld hebben om de onmondige Christina, door den dood van Gustaaf Adolf plotseling tot de regeering geroepen, zij het dan onder de energieke leiding van den kanselier Axel Oxenstierna, die haar den titel ‘koning van Zweden’ bezorgde om de continuïteit van het mannelijke koningschap niet in gevaar te brengen. Ook de tien jaar van haar zelfstandige regeering (1644-1654) beschrijft Neumann met de preciesheid van den geschiedschrijver, die hier en daar niet vrij is van een zekere dorheid. Maar ik verkies, in dit genre, toch verre deze ‘natuurgetrouwheid’ boven de halve romans, volgestopt met wat historische stof en een eigen fantasietje, die geen vleesch en geen visch zijn. Het moge dan op zichzelf beschouwd niet onbedenkelijk zijn, dat de litteratuur bij een schrijver verdrongen wordt door de zuiver historische belangstelling (omdat men van een schrijver nu eenmaal andere dingen verwacht), het is daarbij toch te prefereeren, dat de lezer iets voor zich krijgt, waarvan hij het gehalte kan bepalen. De verslaggeverstoon, die Königin Christine in de eerste hoofdstukken zoo nu en dan heeft, is er min of meer een waarborg voor, dat ook de zooveel boeiender latere stukken, die Christines avontuurlijke zwerftochten door Europa na haar troonsafstand en haar bekeering tot het katholicisme behandelen, gedocumenteerd zijn en niet met romanciershandigheid ‘bijgewerkt’.
De jacht op sensatie.
Desondanks is Neumann ook in dit op zuiver historische leest geschoeide werk geen historicus pur sang. Wat hem voornamelijk aan koningin Christina interesseert, is het psychologische element: haar geslachtelijke tusschenpositie tusschen vrouw en man, haar afkeer van het huwelijk, haar omgang met geleerden, die haar hof tijdelijk het karakter gaven van een humanistenparadijs (naar men zegt, heeft zij den dood van Descartes op haar geweten, omdat zij hem in de kou liet zitten en veel te vroeg opstaan), haar bekeeringsgeschiedenis (die inderdaad een allermerkwaardigste aangelegenheid is), haar verval tot ‘intellectueele’ en andere sensatie, haar ‘hysterie’. Dit alles ligt volkomen in de lijn van de Duitsche romanciersbelangstelling in de geschiedenis onder invloed van Freud en de psycho-analyse; maar Neumann heeft, zonder wereldschokkende dingen te demonstreeren, op een gelukkige manier vat op het karakter van Christina, dat b.v. bij Strindberg zeer onjuist schijnt te zijn voorgesteld. Barok en hysterie: dat zijn hier eigenlijk de twee voornaamste gezichtspunten. ‘Das Leben der seltsamen Christine von Schweden ist der Mikrokosmos der seltsamen Barock’; geen onaardige definitie inderdaad. Barok is zeker Christina's bekeering tot het katholicisme, die gepaard ging met algeheele godsdienstige onverschilligheid; het was, volgens Neumann, de sensatielust, die hier den doorslag gaf, die Christina kroon en land deed opgeven en die dan ook werd beloond met een schitterenden intocht in het pauselijke Rome, waar Alexander VII hoopte van haar een paradepaard voor de katholieke kerk te maken; ‘die wahrhaftig ungewöhnliche Frau gab nicht die Krone auf, um katholisch zu werden, sondern um königlich nach Rom zu kommen.... das ist nicht die schlechteste Formel für Barock’, zegt Neumann. Dat de pauselijke berekening faalde, lag niet aan Alexander, maar aan de weinig voorbeeldige wijze, waarop Christina haar leven verder leidde. Het is een wonderlijke ratjetoe van verschillende belangstellingen, die in Neumanns biographie aan ons oog voorbijtrekt; deze barokke koningin heeft zich voor de alchemie en voor pillen ter verlenging van het leven geïnteresseerd, maar ook aphorismen nagelaten, een academie opgericht en pompeuze bals masqués gegeven; zij heeft de onaangename eigenschappen van de politieke intrigante, zij is voortdurend op jacht, onbevredigd en tevens physiek gehard. In een van haar Pensées staat: ‘L'on est enfant toute sa vie, et l'on ne fait que changer d'amusements et de poupées’. Volgens Neumann kan men die uitspraak toepassen op haar eigen infantielen levensstijl; ‘het kind Christina amuseerde zich eerst met studeeren, toen met philosopheeren, toen met regeeren, toen met converteeren, toen met intrigeeren en voortdurend met fantastisch politiseeren’. In ieder geval levert zulks iets geheel anders op dan de verschijning Greta Garbo....
Er zijn eenige overeenkomsten tusschen deze Zweedsche koningin en den ongelukkigen Wagnervereerder Lodewijk II van Beieren; in beider leven is het vooral de steriliteit van het cultureele gebaar, die zich aan ons opdringt. Wat deze twee menschen geweest zouden zijn, wanneer zij in anonymiteit waren geboren en getogen en dus niet de hulpbronnen van de macht tot hun beschikking hadden gehad om zich te handhaven en hun innerlijke holheid in een barok cultuurspel om te zetten? In afwachting van de verrassing, die de emigrantenlitteratuur moge opleveren, kan men aan de hand van dit geenszins verrassende, maar wel boeiende boek over het thema steriliteit-cultuur nog eens rustig mediteeren.
Menno ter Braak.