‘Vincent Haman’ herdrukt

Een roman van Tachtig
De lijn van Multatuli

W.A. Paap, Vincent Haman. (Salamander-reeks; Querido, Amsterdam 1936).

In de Salamander-reeks van Em. Querido's Uitg. Mij te Amsterdam is een vergeten roman herdrukt: ‘Vincent Haman’ van Willem Paap. Paap was een der Nieuwe Gids-redacteuren, maar hij trok zich als zoodanig reeds een jaar na de oprichting terug. In ‘Vincent Haman’, verschenen in 1898, gaf hij een beeld van de Beweging van Tachtig, met Lodewijk van Deyssel als voorbeeld voor de titelfiguur. Na tijdelijk succes verdween het boek van het tooneel der officieele letteren, om eerst in 1936 weer in nieuw gewaad te verschijnen.

Aan de inleiding, die door Menno ter Braak voor dezen herdruk van ‘Vincent Haman’ geschreven werd, ontleenen wij het volgende:

‘Dat een boek vol merkwaardige qualiteiten vergeten wordt, of zelfs met bepaalde bedoelingen weggedrukt achter boeken van mindere soort, is een tamelijk veelvuldig voorkomend verschijnsel. Er zijn zooveel interessante litteraire modes, er is zooveel gepraat over stijlen en stijlmiddelen (op zichzelf overigens niet altijd overbodig, zoolang het ondergeschikt blijft aan belangrijker gezichtspunten), dat de waarde van een schrijver gemakkelijk in het gedrang kan raken; veel gemakkelijker, dan de gemiddelde lezer denkt. En waar het de Nederlandsche litteratuur na Tachtig betreft, kan men geen beter en zelfs ontstellender voorbeeld geven van zulk een dwaze verwaarloozing dan den roman Vincent Haman van W.A. Paap. Ik wil niet beweren, dat Paap zelf geheel onschuldig zou zijn aan deze verguizing van zijn beste boek; maar wanneer ik hier niet zal aarzelen om ook zijn menschelijke, al te menschelijke eigenschappen in het licht te stellen, dan moet ik beginnen met duidelijk te verklaren, dat Paaps “schuld” in dezen noch den Nederlandschen lezer noch de Nederlandsche critiek disculpcert. Met verbazing moet hij, die zich bezig houdt met “Vincent Haman”, telkens weer constateeren, dat vrijwel niemand het boek anders dan bij name of als “wraakneming op Tachtig” kent; dat het, na als “sleutelroman” twee drukken te hebben beleefd, niet meer te krijgen was; dat het bovendien (en dat is het ergerlijkste feit) in de litteraire traditie wordt doodgezwegen of afgedaan met de sneer van den welingelichten man, die de klok heeft hooren luiden.

Vergeefs zoekt men “Vincent Haman” in de litteratuurgeschiedenissen, vergeefs zoekt men er den naam Paap anders dan in verband met de oprichting van “De Nieuwe Gids”, vergeefs zoekt men ook naar een behoorlijke analyse van een werk, dat daartoe aanleiding te over geeft. Het was mogelijk, dat een jaar geleden een dikke biographie van Willem Kloos verscheen, waarin van “Vincent Haman” geen notitie werd genomen, terwijl Paap een portret teekent van den dichter Moree, dat geen biograaf voorbij kan gaan, zonder belachelijk onvolledig te zijn; het was ook mogelijk, dat de speciale litteratuur-historicus der beweging van Tachtig, prof. dr J. Prinsen J. Lzn, een volumineus handboek tot de Nederlandsche letterkunde schreef, waarin de naam Paap precies tweemaal wordt vermeld en over zijn hoofdwerk Vincent Haman in alle talen wordt gezwegen. Pas dr G. Stuiveling waagt het in zijn studie De Nieuwe Gids als Geestelijk Brandpunt van de gevestigde traditie af te wijken, door, zich refereerend aan mijn opstel “Paapsche Sympathieën”, te erkennen, dat “Vincent Haman” gesteld moet worden “boven véél, zoo niet alles, wat De Nieuwe Gids zelf aan romankunst heeft voortgebracht”. Dit alles wijst op een situatie, die niet alleen uit het toeval kan worden verklaard. “Vincent Haman” is meer dan een geval, het is een symptoom; een symptoom van de fatale consequenties der schoonheids- en woordkunstvereering, die de beweging van Tachtig hier te lande in zwang heeft gebracht. Een persoonlijkheid, die aan de criteria der Tachtigers niet voldeed, werd geannuleerd en dientengevolge uit de traditie geschrapt.’

* * *

 

‘Het is merkwaardig, maar eigenlijk ook zeer verklaarbaar, dat de beweging van Tachtig vrijwel niets begrepen heeft van den achtergrond van “Vincent Haman”; men staarde zich blind op de sleutelfiguren en zag aan Paaps compositorische bedoelingen voorbij. “Vincent Haman” is n.l. veel meer roman, dan zijn bestrijders aannamen; de satyre op Tachtig is natuurlijk duidelijk en het element rancune niet uit te sluiten; maar Paap heeft meer gewild (en ook meer bereikt) dan alleen een satyre op personen en toestanden omstreeks '80 en '90. Het beste bewijs daarvoor is, dat wij, die ons nog slechts vaag interesseeren voor de gebeurtenissen van die dagen, Paaps personages herkennen als levende wezens! Men herdrukt dezen roman niet als litterair-historisch document (of liever: als zoodanig pas in de tweede plaats), maar als boek voor den lezer. “Wie dan ook meent”, schreef Paap in 't voorwoord tot den tweeden druk, “dat met de personen in dit boek levende personen zijn bedoeld - of zij er op lijken is een totaal andere vraag - die begrijpt van de groote, breede strekking van dit werk niemendal. Of zij er op lijken is een totaal andere vraag! En daaraan zij voor gemoedelijke ploeteraars in het plasje van de nederlandsche belletrie nog toegevoegd: wie niet naar modellen werkt, zal nooit een kunstwerk scheppen”. Van deze omschrijving van het karakter van “Vincent Haman”, door Paap zelf gegeven, moet men uitgaan; d.w.z. de “sleutel” tot de personages is van belang, maar geenszins hoofdzaak! Van belang: want de pamflettist in Paap is ook in dezen roman aan het woord, zoodat zijn “werken naar modellen” niet gelijk te stellen is met het omscheppen der modellen, dat den geboren romanschrijver kenmerkt. Geenszins hoofdzaak: want de opzet van “Vincent Haman” is geen realistische copie van de beweging van Tachtig, maar een satyre op den mooischrijver als zoodanig, op den aestheet Vincent Haman als tegenpool van den mensch Multatuli, op het letterkundig bedrijf als verwording van de ware litteraire expressie, die organisch voortvloeit uit de geïnspireerde persoonlijkheid.

Van dezen opzet nu zagen de Tachtiger niets; dat blijkt wel uit de reacties op de verschijning van het boek’.

* * *

 

‘Is ten slotte (en met de beantwoording van deze vraag moge dan de inleiding tot een boek, dat overigens voor zichzelf kan spreken, eindigen) de beweging van Tachtig door Paap unfair behandeld? Ik geloof, neen. Litteraire phaenomenen, die zich handhaven, handhaven zich des te sterker, wanneer zij de onthulling hunner alledaagsche menschelijkheid kunnen doorstaan; zie de brieven van Multatuli! Dat de Tachtigers zich van “Vincent Haman” hebben afgemaakt door het debiteeren van nietszeggende phrasen en door een stelselmatig doodzwijgen, bewijst iets tegen hen: zij hadden zich kunnen ergeren en tòch intelligenter reageeren. Bovendien is het de zwakste kant van Tachtig, die Paap aantast: de woordkunstmanie, het zoeken naar stijl-in-woorden om een manco aan levensstijl te verbergen; op figuren als Verwey en Gorter heeft deze satyre geen vat en wil zij ook geen vat hebben. Paap was een scherp waarnemer; hij zag details, die voor naturalisten van geen belang en toch uitermate belangwekkend zijn voor de kennis van een der zonderlingste cultures onder het menschenras, den artiest, met een der zonderlingste hiërarchische systemen, de litteraire hybris, als middel tot zelfhandhaving en verwerkelijking van machtsbegeerte gewapend; hij legde zijn ervaringen neer in een boek, dat misschien juist omdat het zoo dicht bij de “stof” is gebleven, meer te zeggen heeft over den artiest en zijn hiërarchie dan alle andere essays en romans van Tachtig bij elkaar.’

De inleiding geeft voorts een analyse van ‘Vincent Haman’ en een identificatie van de personen, die er in optreden.