Prof. Jac. van Ginneken over de gevaren, die ons bedreigen
Apocalyptische voorstellingen bleven bestaan
OP DONDERDAG 28 Januari jl. belegde de Nijmeegsche Keizer-Karel-Universiteit een herdenkingsvergadering ter gelegenheid van het Vorstelijk huwelijk.
Prof. dr Jac. van Ginneken heeft daarbij een feestrede uitgesproken, die thans in Onze Taaltuin is afgedrukt. Na de heuglijke gebeurtenis met geestdriftige woorden te hebben gememoreerd, sprak de hoogleeraar een fulminante oratie uit tegen de gevaren, die ons in dezen tijd bedreigen. Het merkwaardige daarin is, dat hij in deze rede Rusland en Duitschland in één groep stelt naast de tweede (de mammonistische) groep Amerika.
Wij laten den hoogleeraar aan het woord:
Het communisme.
‘Wij moeten’, aldus prof. van Ginneken, ‘hier twee groote groepen onderscheiden. Ten eerste het Communistisch Bolsjewisme van Sovjet-Rusland: dat eenerzijds den traditioneelen godsdienst als opium vervloekt, maar anderzijds in een diabolisch heroïsme alles waagt om alles te winnen, is eigenlijk slechts een eerste aanloop der ontketening van heel het diepe en wilde Azië in zijn blinde overgave aan een duister toekomstig heil. De afzonderlijke mensch heeft in dit Aziatische levensstelsel volstrekt geen waarde. Ja, de geheele aarde met de thans levende menschen telt zelfs niet mee, als de wereld maar den ‘goeden!’ kant opgaat en de toekomst maar ‘beter!’ wordt. Dat is de Aziatische geest. De voor haar zelf mooi-heldhaftige, maar wreede met andermans belangen al te kwistige woorden van mevrouw Roland Holst in haar socialistische jaren met haar hymne aan het Socialisme zijn er een typisch voorbeeld van.
Kunt g'alleen worden, doordat wij vergaan
Het komt op geen verbruikte harten aan.
Kunt g'alleen bloeien, zoo ons hart verdort,
en groeien, wanneer het verbrijzeld wordt.
Zoo weet ge immers, dat ik mijn hart gaf
en niets bedong, want dat waar klein en laf.
Zoo bid ik nimmer, dat ge mijn hart spaart:
op d'andere schaal zweeft het geluk der aard.
Hoeveel duizend harten ook noodig zijn,
Gij moogt ze nemen, en de prijs blijft klein.
De prijs blijft klein voor het mensche-geluk
at gaan duizendmaal duizend harten stuk.
‘Deze woorden zijn van echt-Aziatische ingeving: het massale offer van millioenen lijkt den Aziaat een nog goedkoope prijs voor de duisternis van het toekomend heil. Azië is wreed en hard, maar van een uithoudingsvermogen en een geloof in de toekomst, waar onze zenuwen en onze hersenen van beven en breken. En als Rusland er in slagen zou, de Chineesche boksers, de Japansche legers met hun doodsverachting, de Indische Mahommedanen en de Hindoesche fakirs met den hongerstakenden Gandhi aan het hoofd, eendrachtig tegen ons in het veld te voeren, dan is het Westen verloren en wordt de wereld binnen 50 jaar tot één groot Mogolrijk van den Antichrist.’
Het nationaal-socialisme
‘Hiervoor heeft het Europeesche Marxisme en socialisme de baan geëffend; het was er - niet voor niets - de eerste tamme beginphase van. Maar volgens Henri Massis' Défense de l'Occident is het nationaal-socialisme in Duitsch, als voorpost van Sovjet-Rusland, thans slechts een tweede verbeterde editie van de Aziatische expansie hier in 't Westen. De Pruisen en de Slaven zijn volgens denzelfden wijze altijd half-Aziatische barbaren geweest. En van de Nibelungen af dreigde het titanengeslacht van diepe woestelingen langs Duitschland en Oostenrijk ons even noodlottig te overrompelen als het de aanval van den Islam op Weenen deed. Wat hiervan zij, onze Abraham Kuyper heeft in zijn, voor de concrete feiten wellicht ietwat dilettantisch aandoend, maar voor de groote lijn geniale boek: “Om de oude Wereldzee” als een profeet het beschouwd: Azië is eigenlijk ons grootste gevaar. Het geruchtmakend boek van Colin Ross “Die Welt auf der Wage” geeft Abraham Kuyper gelijk. En Anton Zischka met zijn nieuwste werk over “Japan als wereldveroveraar” komt het ons weer eens duchtig opfrisschen.’
Het tweede gevaar: Amerika
‘De tweede wereldmacht, die ons bedreigt en waaronder Europa reeds eenige tientallen van jaren half geknecht gaat, is de technische Mammon, de gekapitaliseerde wereld der Staal-, Petroleum- en Rubbertrusts - de beurs beheerscht daar alles - het rijk der Uebermenschen en geldmagnaten. Dat is de Amerikaansche plutocratie van machine en geld, de koortsachtige wereld van het draaitempo, van de dynamische almacht of het volmaakte doelzekere kunnen: in de nuchtere, steenharde, onverbiddelijke werkelijkheid. Het Europeesche liberalisme en kapitalisme hebben hiervoor in makke geleidelijkheid den weg gebaand, evenals de nieuwe zakelijkheid van onze kunststijl, die immers ook de persoonlijkheid doet wijken voor den eisch der dingen, er de tam aesthetische drager van is.
Immers het schoone’ zegt Rilke, ‘is niets dan het begin van het verschrikkelijke, dat wij juist nog kunnen verdragen, en wij bewonderen het zoo, omdat het voorloopig nog versmaadt: ons te vernielen.’
‘Dat is de zakelijkheid in haar diepste liefdelooze wezen, waarvan de Russische vorst Trubetzkoy in ons Westelijk Europa den reeds diepingevreten kanker, op zoo welsprekende wijze, wist aan te klagen; en die zijn orgieën uitviert in de gangsters der Chicagosche en New-Yorksche onderwereld.’
Volgens prof. van Ginneken zijn deze beide machten, die ons bedreigen (samengevat dus: ‘Azië’ en ‘Amerika’) ‘tenslotte kinderen der duisternis’; ‘beide schuwen het licht’. ‘Beide leven van hebzucht, liefdeloosheid en valschheid, van moord en bedrog; waar totnutoe de Amerikaansche politie machteloos tegenover staat, en waar de Gepeoe in Rusland zelf aan meedoet in de allerergste en aller-ergerlijkste mate.
‘Welnu, hoe zullen wij deze duivelsche menschen tot rede brengen? Meent ge dat de dictatuur van het geweld dit vermag? Geen sprake van. De innerlijke bezinning dier onopgevoede, onbeschaafde en onbeschaamde menschen moet van binnen uit veranderen. En dat gaat niet anders dan door het goede maar dan ook wijd en fel uitstralende voorbeeld van heiligen en helden en dat in afdalende koozende liefde. Dat zal, en dat moet hen op den duur tot inkeer brengen. Want trots al hunne gruwelen en duivelsche besmetting, zijn zij mensch gebleven, en dàt zullen wij op hen verhalen’.
Europa tegen de krachten der hel.
Een aan het slot van zijn rede zegt de hoogleeraar nog:
‘Zeker is nog nooit de aanval der hel tegen het heele Christendom tegelijk zoo fel en universeel geweest. Maar even goed als na den ijstijd hier in Europa juist het zachte gematigde klimaat van den nieuwen strijd is gekomen, waardoor Europa het schoone landschap werd voor de Christen-eeuwen; zoo kan Gods Arm, die nog niet is verkort, ook thans in de orde der zielen en zeden, den ijstijd van den godsdienst doen smelten tot een moreel Christelijk klimaat, waarin de nieuwe menschheid welig kan tieren en al haar krachten en talenten kan ontplooien’.
De leer der twee partijen.
Men ziet, hoe in de levensbeschouwing van een hedendaagschen man der wetenschap allerlei apocalyptische voorstellingen geworteld zijn gebleven. Zijn schema is nog geheel en al het schema van den middeleeuwschen mensch: er is een partij Gods (representante van de ‘civitas Dei’, geïdentificeerd met Europa) en er is een partij des Duivels (representante van de ‘civitas Diaboli’, geïdentificeerd met Azië en Amerika). Hoe de verhoudingen in de wereld zich ook mogen wijzigen, deze verdeeling in twee vijandige kampen bleef door de eeuwen heen constant; men vindt haar in andere vormen trouwens ook in ‘Mein Kampf’ van Hitler en zelfs, in de terminologie der dialectiek verkleed, in de werken van Trotzki. Niet alleen prof. van Ginneken heeft dus het monopolie van deze ‘tweedeeling’ van het aardsche strijdtooneel; maar wel ziet hij de slagorden (zulks in navolging van Henri Massis) opgesteld in een verband, dat hem het best convenieert.
De ‘oplossing’, die hij aan de hand doet, lijkt voor hen, die aan zijn schema niet gelooven, dan ook al bijzonder naïef.
Met dat al is de lectuur van prof. van Ginnekens rede, die mevr. Roland Holst reeds een Aziatisch paspoort heeft weten te bezorgen, hoogst interessant.
Wij vergeten wel eens, dat de middeleeuwen nog gelden....
M.t.B.