Vertaling of verminking?

Het ‘antwoord’ van dr Brouwer inzake het geval Ribeiro
De geheimzinnige tekst op den achtergrond

In de N.R.C. van gisterenavond behandelt de redactie de vertaling van den roman ‘De Man die den Duivel doodde’ van Aquilino Ribeiro, die bezorgd werd door dr J. Brouwer; men zal zich herinneren, dat ik deze vertaling, naar aanleiding van het artikel van drs M. de Jong in ‘Groot-Nederland’, eenigen tijd geleden in ‘Het Vaderland’ aan de orde stelde, omdat zij den indruk maakte een verminking en zelfs een vervalsching van het origineel te zijn.

De N.R.C. noemt de beschuldiging van De Jong ‘overtuigend’, maar drukt tevens een mededeeling van dr Brouwer af, die hij ook aan de redactie van ‘Groot-Nederland’ heeft gezonden. Deze verklaring luidt als volgt:

‘Inzake de critiek op de vertaling van “De Man die den duivel doodde!” verwijs ik naar mijn voorbericht. Verzoeken tot wijzigingen zijn uitgegaan van auteur en vertaler. De vertaling is als vertaling slechts te beoordeelen als men den tekst kent welken de vertaler heeft gebruikt. Het is een zeer ernstige fout van den heer de Jong, dit over het hoofd te hebben gezien. Den vertaler treft geen enkel verwijt van willekeur in dezen.’

* * *

Dr Brouwer heeft mij dezelfde verklaring eenige dagen geleden toegezonden, maar ik moet bekennen, dat nu pas tot mij doordringt, dat zij voor publicatie in de courant bestemd was. Immers: dit antwoord is geen antwoord: wanneer dr Brouwer meent zich door deze nietszeggende beweringen aan een dègelijk gefundeerde en zakelijk gestelde beschuldiging te kunnen onttrekken, dan vergist hij zich. Letterlijk iedere zin van deze verklaring bevat een innerlijke tegenstrijdigheid. Het voorbericht, waarvan dr Brouwer spreekt, behelst om te beginnen niets dan een vage algemeenheid over een ‘voorstel’, waarvan hij de vaagheid door deze ‘toelichting’ nog slechts accentueert. Wanneer er voorts een tekst zou hebben bestaan, dien De Jong niet kent en dien de vertaler gebruikte, dan is dr Brouwer verplicht zijn geheimzinnigheid omtrent dien tekst te laten varen en man en paard te noemen. De Jong heeft volmaakt correct gehandeld door met de feiten aan te toonen, dat er een bespottelijk verschil bestaat tusschen de Portugeesche uitgaven van Ribeiro's roman en de Nederlandsche vertaling. Hij bewijst (zoolang dr Brouwer De Jong niet als onbevoegde of als leugenaar aan de kaak heeft gesteld, blijven feiten bewijzen), dat de vertaler vooreerst maar zeer weinig van het Portugeesch begrijpt en vervolgens, dat de vertaler heele stukken heeft vervalscht, door anti-religieuze passages weg te laten of te verminken. Er moet dus, volgens dr Brouwer, een tekst bestaan, waarin Ribeiro ‘ruw linnen’ door ‘droog brood’, een ‘speenvarkentje’ door een ‘zuigeling’ en een ‘bril’ door ‘oogen’ heeft vervangen, om maar eenige voorbeelden te noemen van de 625 gevallen, die De Jong heeft opgespoord; er moet dus ook een tekst bestaan, waarin Ribeiro alle voor kerk en zeden aanstootelijke passages heeft weggelaten, waarin hij, m.a.w., zichzelf heeft verminkt om bij paters en nonnen een wit voetje te krijgen.

Bestaat die tekst? Dat dr Brouwer zijn bestaan bewijze! Zoolang hij dat niet gedaan heeft, kan hij De Jong van geen enkele fout betichten, en blijft hemzelf het verwijt van de meest buitensporige willekeur in vollen omvang treffen. Wie krachtens een geheimen tekst een gepubliceerd boek in zijn caricatuur verandert, behoort dat trouwens reeds in zijn vertaling nauwgezet te vermelden.

Ik spreek nogmaals de hoop uit, dat dr Brouwer, die een wetenschappelijke reputatie te verliezen heeft, eindelijk ernst zal maken met deze voor hem zeer compromitteerende beschuldiging en grapjes als zijn ‘verklaring’ voortaan achterwege zal laten. Iedereen is bereid om naar zijn verdediging te luisteren, maar dan in een sfeer van serieuze wetenschappelijke repliek!

M.t.B.