Wie was Boender?

Boender was Boender
Mystificatie, die geen mystificatie was

In het Octobernummer van Groot-Nederland doet G.H. 's-Gravesande eenige mededeelingen over den onlangs overleden J.L. Boender; een geheimzinnige figuur in de Nederlandsche letterwereld, die de herinnering wakker roept aan het tijdvak van de almachtige heerschappij van Is. Querido; een auteur, die na zijn dood zeer spoedig werd vergeten, en volgens onze meening met recht. Zelden werd een reputatie met meer kunsten vliegwerk opgeblazen en in stad gehouden.

Het was nu de mysterieuze Boender, die, na lange voorstudie van 's heeren Querido werken, in 1927 een boek liet verschijnen ‘Is. Querido en het begrip Literatuur’? Over Querido werd hier ongenadig de staf gebroken, maar omdat Querido almachtig troonde, werd Boender verdonkeremaand. Van deze historie vertelt 's-Gravesande het volgende:

‘Toen het boek verscheen was Querido een zeer bewonderd schrijver. Wel had in 1921 Frits Hopman in De Gids een ongenadige critiek geleverd op Querido's Koningen, maar over het algemeen werd hij bewonderd en zijn werk hemelhoog geprezen. Querido zelf was even opgeblazen als zijn portret, dat men overal voor de ramen zag. Behoorde er dus voor Boender eenige moed toe om tegen de strooming in te roeien, de critici, die Querido geroemd hadden, konden toch niet opeens een boek, waarin hun held op de snijtafel werd gelegd, prijzen? En bovendien: wie was Boender? Men kende geen schrijver van dien naam, had nooit eenig werk van hem gelezen. Dus moest Boender een pseudoniem zijn en daar Greshoff in zijn Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde en in een gedicht zich scherpcritisch over Querido had uitgelaten was het dus een der vele schuilnamen van dien auteur. Men onderzocht niet, men nam voor waar aan, wat men graag wilde dat waar was. De waarheid had men met weinig moeite te weten kunnen komen. En in Elsevier schreef de ethische en religieuze Roel Houwink: “Het is een onvergeeflijke lafheid van den schrijver van dit pamflettistisch geschrift, dat hij zich verscholen heeft achter een pseudoniem.”

Wel erkent deze criticus, dat het boek van Boender “feiten bevat, plagiaat-voorbeelden, die van den beschuldigde openlijke weerlegging vorderen”, maar noch Houwink heeft aan den eerlijken strijder Boender zijn verontschuldigingen aangeboden over zijn verwijt van “onvergeeflijke lafheid” noch Querido of een van zijn aanhangers heeft de plagiaatvoorbeelden ook maar gepoogd te weerleggen. Wat trouwens ook niet gelukt zou zijn, want Boenders voorbeelden waren fnuikend-juist.

Ik heb thans, na den dood van Boender, zijn boek en alle geschriften, die de familie mij, op mijn verzoek, ter hand heeft gesteld met de grootste aandacht gelezen. Het verwijt, dat het werk “Is. Querido en het begrip literatuur” slecht geschreven is, wijs ik terug. Na zijn “Oorlogsbespiegelingen” (een vroeger werk van Boender) is het een groote vooruitgang van stijl en woordkeuze. Zijn studie verraadt groote en nauwkeurige belezenheid. Boender heeft het werk van Querido uiteengerafeld en zoowel op het slechte als het sporadisch goede gewezen. Zijn bewijzen zijn overtuigend, maar het overtuigendst zijn de bewijzen van plagiaat.

Naast elkaar legt Boender wat Gautier en Querido geschreven hebben over Baudelaire en het is even frappant als hetgeen Herreman deed ten opzichte van Urbain van de Voorde. Maar het groote lezerspubliek werd niet van deze feiten doordrongen, integendeel, ze werden voor dat publiek vrijwel verzwegen. Het boek van Boender, dat door zijn documentatie éclat had moeten maken, had nauwelijks een succès d'estime.’

Een merkwaardig staaltje van de macht, die een naam kan uitoefenen! Wellicht zal het geval Boender in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde nog een rol spelen, die tevens de rechtvaardiging van den onafhankelijken criticus zal beteekenen.

* * *

In dezelfde aflevering o.m. novellen van Marsman en S. Vestdijk. G. Stuiveling draagt lezenswaardige aanteekeningen over Albert Verwey bij, Johannes Tielrooy herdenkt Herman Robbers. Jan Romein behandelt de Palestijnsche quaestie; E. du Perron geeft blocnotecommentaren.

M.t.B.