Hij werd 10 juni 1863 geboren
Een schrijver van den overvloed
ONLANGS woei deze datum, met vele andere datums, plotseling over mijn schrijftafel op 10 Juni is het 75 jaar geleden, dat Louis Couperus te 's-Gravenhage geboren werd....
Er zijn vele herdenkingsdagen, die iemand volkomen onbewogen laten, die men plichtmatig noteert, als men er zijn beroep van maakt over anderen te schrijven; en waarom zou ik dus ook niet, bij zulk een ‘officieele gelegenheid’. een zooveelste overzicht kunnen geven van Couperus' leven en werken? Maar de behoefte om zulk een officieel herdenkingsartikel te schrijven voelde ik niet; waarom, zoo redeneerde mijn tweede, afzijdige ik, dingen op te schrijven die iedereen weet, of op zijn minst op kan zoeken in een encyclopaedie? Is Couperus eigenlijk niet.... te goed voor zulk vlagvertoon: een parade van zijn boeken gepaard aan een stichtelijk woord? Is Couperus bovendien niet nog te zeer aanwezig onder ons (ook al is hij geenszins wat men een populair auteur noemt) om gerangschikt te worden onder de doeden, die men op een afstand herdenkt?
* * *
En terwijl ik zoo mediteerde over dien datum die aangewaaid was, kwam het plotseling in mij op, dat deze dag de 75ste verjaardag van Couperus had kunnen zijn; dat het. als een gril van het lot hem niet op den drempel van den ouderdom had weggenomen, mogelijk had kunnen zijn hem op dezen dag te zien als den Grooten Oude van onze literatuur. aan wien geen enkele schrijver van de generaties na hem heeft kunnen voorbijgaan zonder althans iets aan hem te bewonderen. Er is één ding. dat ik altijd diep betreurd heb: dat ik Couperus nooit heb ontmoet. nooit gezien zelfs uit de verte, nooit gehoord zelfs bij een van zijn voordrachten, waarvan in onzen gymnasiumtijd een legendarische roep uitging. Ja, wij maakten eens het vermetele plan hem te ‘vragen’ voor zulk een avond; er kwam niets van, waarom weet ik niet meer. en het doet er ook niet toe; hoofdzaak is. dat Couperus voor ons een legende bleef. Wij lazen hem overigens, want hij was een van de weinige schrijvers. die officieel werden aangeprezen en die toch niet tegenvielen; Couperus was een beroemdheid, maar hij was met dat al niet dood, zooals de meeste beroemdheden der Nederlandsche letterkunde. En nog: sla een willekeurig geschrift van Couperus op, een van zijn meesterwerken of een van zijn oppervlakkigste feuilletons; hij is, ook na zijn dood in 1923, nog de schrijver van de levende aanwezigheid, wiens eerste charme is, dat hij zich presenteert met al zijn persoonlijke eigenaardigheden zonder een klassieke houding aan te nemen, een beetje achteloos poseerend weliswaar, en soms duchtig literair vermomd, maar altijd innemend en schrijvend uit een gevoel van overvloed. Het is, geloof ik, deze overvloed, die het mij zoo doet betreuren, dat ik Couperus niet gekend heb, of als gymnasiast uit de verte van een vergaderzaal minstens eenmaal eerbiedig geadoreerd. De schrijvers van den overvloed kunnen zich mislukkingen en zelfs prullen wel permitteeren; niet, dat men hun werk dan à tort et à travers moet verdedigen, zooals oncritische bewonderaars bij voorkeur doen (zij denken, dat hun held van zijn voetstuk zal tuimelen, wanneer hij aan zijn pink of knieschijf beschadigd wordt): maar de mislukkingen degradeeren hem niet, zij worden in den overvloed opgenomen, zij krijgen een zekere beteekenis voor het geheel van de figuur.
En is het niet de heele figuur, die ik zoo gaarne gekend zou hebben? Zijn het niet de oogopslag en de stem, die zelfs een onbeteekenend feuilletonnetje van Couperus stempelen tot iets, dat óók van hem was en dat hij, zij het dan glimlachend, ook als iets van hem erkende? Er zijn auteurs, die ernstige boeken schrijven en daarnaast feuilletons, waarvoor zij zich eenigszins geneeren. Bij Couperus kan men die onderscheiding tusschen ‘ernstig’ en ‘feuilleton’ nooit dogmatisch doorvoeren. waarschijnlijk, omdat hij haar zelf ook niet dogmatisch doorvoerde. Hij wist zich een veelschrijver, hij wist ook, dat hij veel te veel schreef (moest schrijven); maar hij gaf er de voorkeur aan van die wetenschap geen martelaarschap te maken, en zich niet op het strenge magisterschap in te stellen. Dat maakt zijn figuur zoo bijzonder sympathiek; het impressionisme, waaruit hij voortkwam en waaraan hij altijd gebonden bleef, vergunde hem een ongelijkheid van ‘productie’, waarvan hij geen dupe was. Zeker was hij tot op zekere hoogte wèl dupe van de ‘mooie taal’, het schilderen met woorden, het étaleeren van kostbaarheden in den stijl; maar daarnaast kon hij ook zorgeloos zijn ten opzichte van de vele werken die hij achter den rug had, kon hij ze erkennen in hun betrekkelijke waarde. Couperus heeft boeken geschreven. die men werkelijk met een zekere ontzetting tracht te herlezen, zoo dik ligt de ‘mooie taal’ er boven op; zij zijn uit den tijd, zooals een bepaalde soort interieurkunst uit den tijd is geraakt. Maar niet minder blijft daarom het wonder bestaan, dat dezelfde man Eline Vere, Van oude Menschen en De Boeken der kleine Zielen kon maken, en Metamorfose, en Langs Lijnen van Geleidelijkheid: ook hier boeken, waarin men den auteur der mislukkingen wel degelijk terugvindt, maar nu op een plan van noodzakelijkheid, van onontkoombaarheid dikwijls. En dan is er de minnaar van de Oudheid, die een anderen en toch weer zoo verwanten Couperus laat zien, en er is de journalist, die voor ‘Het Vaderland’ causerieën leverde die later om zijn Korte Arabesken door de zelf weinig lichtvoetige Hollanders als een wonder van gracie zou worden verheerlijkt. Zoo zouden zij graag ook willen zijn.... weliswaar niet heelemaal, maar toch een weinig!
* * *
Deze overvloed is het vooral, die Couperus, met inbegrip van zijn mislukkingen, karakteriseert als een schrijver grooter dan de taal. waarin hij schreef. Hij heeft op de Tachtigerstaal het stempel van zijn persoonlijkheid gedrukt, al bleef zijn taal afhankelijk van Tachtig; deze wisselwerking (Tachtig-Couperus, Couperus-Tachtig) in de verschillende stadia van Couperus' scheppingsperiode na te gaan zou een van de eerste bezigheden moeten zijn van zijn toekomstigen biograaf. Een biograaf heeft Couperus, merkwaardig genoeg, nog niet gevonden, wanneer men onder ‘biograaf’ ten minste automatisch een critischen biograaf verstaat; immers het werk van Henri van Booven, hoeveel materiaal het ook moge bevatten, kan niet als zoodanig gelden, omdat het een Couperus wil suggereeren, die te hoog is voor critiek. En toch: hoezeer daagt dit oeuvre uit tot onbevangen critiek! Nu, ter herdenking van zijn 75sten geboortedag, zou men Couperus niets liever toewenschen dan een biograaf hem waardig; een biograaf met genegenheid voor zijn overvloed in de eerste plaats, en voorts met genoeg zelfstandigheid om de Couperus-legenden onder oogen te durven zien, die (als altijd) den schrijver en zijn werken dreigen te vervangen. Werkelijke liefde voor een auteur kan niet in ophemelarij bestaan; men toont het meeste respect voor zijn formaat door hem de strengste maatstaven aan te leggen; en Couperus verdraagt die gemakkelijk, omdat, in laatste instantie, geen maatstaf streng genoeg is om hem van zijn overvloed te berooven. Het was een wonder, dat Nederland Couperus voortbracht, zooals het een wonder is, dat het Van Schendel, in veel opzichten diens antipode, voortbracht; en zulke wonderen zijn het, die onze literatuur ‘bewoonbaar’ maken....
M.t.B.