Alie van Wijhe-Smeding overleden

Een schrijfster met een tweeledigen aanleg

Op den leeftijd van 47 jaar is, na het ondergaan van een ernstige operatie, in het Protestantsche ziekenhuis te 's-Hertogenbosch overleden de bekende romanschrijfster Alie van Wijhe-Smeding. Mevr. Van Wijhe was al eenigen tijd ziek, maar het bericht van haar dood komt toch nog vrij onverwacht, aangezien de kans op beterschap groot scheen.

Alie Smeding, gehuwd met den Ned. Herv. predikant M.C. van Wijhe, werd 17 Juli 1890 te Enkhuizen geboren; de invloed van haar geboorteplaats is in haar eerste werken nog duidelijk merkbaar. (‘Menschen uit een Stil Stadje’ 1920; haar debuut was ‘Tusschen de Golven’ 1918). Sedert het verschijnen van deze eerstelingen heeft mevr. Van Wijhe-Smeding vrijwel onafgebroken gepubliceerd; in haar werken kon men al spoedig de voor de Nederlandsche vrouwelijke romanliteratuur van de laatste decenniën zoo typeerende tweeledigheid van naturalistische beschrijvingsdrift en religieuze inspiratie constateeren. Ja, zelfs kan men spreken van een tragische onevenwichtigheid, die door deze tweeledigheid werd veroorzaakt; Alie van Wijhe-Smeding heeft zich steeds bewogen op de grens van naturalisme en religiositeit, zonder echter een synthese van deze twee behoeften te kunnen tot stand brengen. Dit innerlijk conflict laat zich niet beter illustreeren dan door haar twee meest geruchtmakende romans: ‘De Zondaar’ (1927) en ‘De Domineesvrouw van Blankenhelm’ (1930). In het eerste boek zag men de schrijfster van haar naturalistischen kant; zij werd gekweld door de misêre van het mislukte huwelijk tusschen een leeraar en een ‘koele’ vrouw. en trachtte dat huwelijksleven zoo openhartig mogelijk te beschrijven. Dit boek verwekte geweldige opschudding in breede kringen; het beleefde verschillende herdrukken en maakte de tot dusverre tamelijk onbekend gebleven schrijfster plotseling tot een veelbesproken figuur, maar veroorzaakte haar ook veel ellende, omdat men haar bedoelingen verkeerd uitlegde en in de personen van ‘De Zondaar’ de ‘echte’ Rotterdamsche menschen meende te herkennen. Ook het thema ‘pornographie of geen pornographie’ kwam door dit opzienbarende boek overal aan de orde; de uitgever van Alie Smeding was zelfs genoodzaakt alles wat er over ‘De Zondaar’ verschenen was, in een afzonderlijk boekje bijeen te brengen. Deze storm is lang uitgewoed, al doen zich soms kleine navlagen nog wel gelden; wij mogen nu wel constateeren, dat Alie Smeding, hoe men ook over haar literaire talenten moge denken, in dat krijgsrumoer dikwijls het slachtoffer is geweest van onwaardige verdachtmaking. Zij had zeker niet de bedoeling pornographie te schrijven, en heeft zich aantijgingen van velerlei aard ook zeer aangetrokken. Het is overigens meer de storm van verontwaardiging dan ‘De Zondaar’ zelf, die typeerend is voor een bepaalde soort ethische problematiek in bepaalde kringen van het Nederlandsche publiek.

‘De Domineesvrouw van Blankenheim’ daarentegen schildert het leven in de pastorie en is geheel vervuld van den religieuzen geest van de schrijfster, die mede onder invloed van haar echtgenoot in vrijzinnig-christelijke richting evolueerde. Ook in ‘De Ontmoetingen van Riewertje Brand’ zien wij Alie Smeding in deze problemen verdiept: dit boek heeft zelfs een geëxalteerd-mystiek karakter. In een roman als ‘Naakte Waarheid’ (1932) komt dan de naturaliste weer aan het woord; zoo bleef de tweeledigheid steeds weer onopgelost, al snakte mevr. Van Wijhe-Smeding naar niets sterker dan juist naar een oplossing. In haar laatsten roman ‘Bruggenbouwers’, die zich bezig houdt met de Oxfordbeweging (ik schreef daarover onlangs hier ter plaatse), kan men ook weer beide elementen naast elkaar waarnemen, terwijl hier de wil tot oplossing in de ethiek van de nieuwe groepeering zeer geforceerd aandoet.

Waarschijnlijk zal men later de eerste boeken van deze schrijfster als de beste voortbrengselen van haar bezigen geest waardeeren; zoo zijn ‘Achter het Anker’ (1924) en ‘Duivelsnaaigaren’ (1926) wel het meest representatief voor het talent, dat Alie Smeding ongetwijfeld bezat. Misschien heeft de weinig aangename ervaring met ‘De Zondaar’ dit talent in een richting gedreven, die het niet steeds ten goede kwam? Hoe het ook zij, vooral uit die vroege werken blijkt, dat Alie Smeding een uitgesproken aanleg had en een persoonlijken stijl.

Mevr. Van Wijhe-Smeding heeft, behalve de bovengenoemde romans, nog veel gepubliceerd. Wij noemen ‘Sterke Webben’ (1922): ‘Als een Bos in een Hofje’ (1924); ‘Het Wazige Land’ (1925): ‘Strakke Dagen’ (1915); een tooneelspel ‘Het Prinsesje van het Groene Eiland’ (1927; ten tooneele gebracht door het Hofstadtooneel); ‘Tijne van Hilletje’ (1928); ‘Grillige Schaduwen’ (1930); ‘In de Witte Stilte’ (1930); ‘Harlekijntje’ (1931); ‘Oude Kennissen’ (1932); ‘De IJzeren Greep’ (1933); ‘Hunkering,’ (1934); ‘Ik Verwacht het Geluk’ (1934); ‘Tusschen Twee Droomen’ (1935); ‘Tusschen de Menschen’ (1936): ‘Liefde’ (1937).

Zij was stellig een van de meest besproken schrijfsters van ons land, die het zichzelf niet gemakkelijk heeft gemaakt.

M.t.B.