Een beschouwing over haar verhouding tot het leven
De werkelijke scheidslijn loopt niet tusschen de generaties
In Groot Nederland van Maart treft men een belangwekkende beschouwing aan over de hedendaagsche jeugd door mr Arthur van Rantwijk. De schrijver neemt in dit artikel stelling tegen het boekje van D.A. de Graaf, dat over de hedendaagsche jeugd handelt (cahier 8 van De Vrije Bladen, jaargang 15), waarin hij goeds en minder goeds ontdekt; maar hij geeft bovendien zelf eenige behartigenswaardige opmerkingen over het veel besproken onderwerp.
‘Al geeft De Graaf, schrijft van Rantwijk, in zijn geschrift tegenstellingen tusschen jongere en oudere generaties, geen oogenblik speelt hij het jong-zijn tegenover het oud-zijn uit; van een jeugd om de jeugd is gelukkig geen sprake. (En een ander en belangrijker nuance krijgt de term jeugd, waar hij schrijft over ‘geestelijke jeugd’, die niet wordt aangeboren, maar op het leven veroverd meet worden). Hij neemt niet de noodzaak aan van een scherpe breuk tusschen jongeren en ouderen, en is dus intelligent genoeg om niet te behooren tot hen, die meenen dat bepaalde sentimenten en ideeën het privilege zijn van een bepaalde generatie. Dit lijkt mij volkomen juist. Als ik dus hieronder een kleine poging waag om tegenover De Graafs hedendaagsche jeugd met een tweetal kenmerken aan te geven het gemeenschappelijke in ‘mijn’ hedendaagsche jeugd - of liever een kleine groep jongeren, zooals ik die uit gesprekken en geschriften ken, of kan vermoeden, die echter als groep niet bestaat - dan moet men daaruit vooral niet concludeeren, dat het al of niet aanwezig zijn van die kenmerken zou samenvallen met de tegenstelling jeugd-ouderen. De werkelijke scheidslijn loopt anders en is voor mij veel belangrijker dan een generatie-verschil. Ik wil er eigenlijk niet veel anders mee tot uiting brengen, dan dat jongeren wanneer zij zich een eigen meening gaan aanmeten, in iedere generatie aan enkele speciale problemen den voorrang zullen geven.
De jeugd en het fatsoen.
‘De groep jongeren en jongsten, waarvoor ik sympathie voel: Hun voornaamste kenmerk en wachtwoord is het fatsoen, de honnêteté, de honesty of hoe men het wil noemen. Ik heb een voorliefde voor de uitdrukking “fatsoen”, burgermansterm van origine, die thans een houding dekt, welke op het eerste gezicht althans niet veel anders is dan het burgermansfatsoen verschoven van burgerlijke verhoudingen naar politieke, cultureele, menschelijke kortom......
Waarom ik ook aan den term fatsoen de voorkeur geeft boven andere uitdrukkingen - op zichzelf wellicht sympathieker - is de spanning tusschen afkomst en inhoud, die phrasen bemoeilijkt (anders met vroegere benamingen als Rechten van den Mensch, Humaniteit enz.). In fatsoen ligt voor mij ook een negatief karakter: de afwezigheid ervan is verachtelijk, de aanwezigheid nog geen bizondere qualiteit (al geven de tijdsomstandigheden daaraan wel een speciaal reliëf!). Zoo opgevat is fatsoen niet meer dan een minimum aan hygiëne en goede manieren in het menschelijk verkeer, als strijdterm makkelijk hanteerbaar. Want zou men het desnoods “humanistisch” kunnen noemen, humanitair in den zin van halfzacht is het zeker niet: het is een actief en agressief element. Het fatsoensoordeel gaat vóór het “historisch begrijpen” van de actualiteit.’
De ‘liedendaagsche jeugd’ is rationalistisch
Na geconstateerd te hebben, dat dit criterium van het ‘fatsoen’ reeds door een oudere generatie is gebruikt, komt de schrijver tot de merkwaardige conclusie, dat de hedendaagsche jeugd, voor zoover men aan dien te algemeenen term een inhoud mag geven, rationalistisch is.
‘Een jongere, aldus Van Rantwijk, met wien ik terloops over De Graafs boekje sprak, zei mij: “Maar de jeugd van heden is toch rationalistisch!” Er was geen gelegenheid een preciseering van dezen vagen term te vragen en toch geloof ik, dat ik de bedoeling volkomen begreep. Het rationalisme is niet dat van de Verlichting, of het Marxisme, of van Hegel of van welk philosophisch systeem ook. Het is juist geen systeem en daarom veel gemakkelijker negatief dan positief te omschrijven. Het sluit in een zekere waardeering voor de intelligentie, voor de rede, het gezond verstand, maar alles zonder hoofdletters en dogmatisme. Het is een afkeer van een dom aanvaarden op gezag, van het zwijmelen in een of andere hysterie. Men zou het kunnen stellen tegenover “mystiek”, maar dat is een tegenstelling van beperkte bruikbaarheid, waarmee men zeer moet oppassen. En vooral moet men deze nu weer niet gaan identificeeren met het simplistische contrast verstand - gevoel. Dit rationalisme sluit “gevoel”, bijvoorbeeld in de nuances intuitie, goeden smaak niet uit, want het fatsoen berust toch evenzeer op “gevoel” als “verstand”. En de zeer intelligente “mysticus” Unamuno merkt zelf ergens op; dat in zooverre er in mystiek een element van begrijpelijkheid schuilt, zij rationalistisch is. Hij noemt Sjestof een rationalist..... Men zou mij tegen kunnen werpen, dat waar ik per slot van rekening geen haarfijne formules geef van fatsoen en rationalisme, in deze begrippen ook toch een element van mystiek schuilt. In laatste instantie wil ik dat graag toegeven. Als wij maar weten, wat wij aan elkaar hebben.’
Inderdaad, zoodra wij weten, wat wij aan elkaar hebben, worden de termen, waarvan wij ons bedienen, reeds van bijkomstig belang. Om zoover te komen, moet men zijn terminologie echter eerst zuiveren van de gewone misverstanden, en het opstel van Van Rantwijk draagt daartoe niet weinig bij. Niemand zal dan ook uit zijn betoog opmaken, dat de hedendaagsche jeugd ‘en bloc’ rationalistisch is; de schrijver wil slechts de rationalistische levenshouding beschouwen als het intellectueele geweten van een deel dier jeugd, die zich afkeerig betoont van de phrasen, waarmee over ‘de’ jeugd telkens nieuwe vonnissen worden geveld.
* * *
Van den inhoud der Maart-aflevering vermeld ik voorts een ‘herdichting’ van Yeats' ‘Sailing to Byzantium’ door P.N. van Eyck onder den titel ‘Zeekiezen naar Byzantium’. Gerard Walschap koos de bijbelsche figuur Nicodemus tot onderwerp van een meditatie in proza, J. de Kadt zet zijn lezenswaardige beschouwingen over Herman Gorter voort S. Vestdijk geeft het laatste deel van zijn studie over Kafka, van Gerard van Eckeren is er een indringende analyse van het proza van Bordewijk.
M.t.B.