J.W.F. Werumeus Buning, Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet. Derde Tocht. (Em. Querido's Uitg. Mij, Amsterdam 1939.)
Werumeus Buning heeft den smaak beet gekregen van zijn literaire zwerftochten door Nederland; hij is nu op zijn derden tocht geweest en gaat voort zichzelf als de smakelijke bemiddelaar te stellen tusschen het Nederlandsche landschap en den lezer. Ditmaal heeft hij vertoefd in Maas en Waal, bij het voormalige kasteel van dr Faust in de Tielerwaard, op Texel, in het onbekende Noorden (van ons land wel te verstaan), bij Coevorden, in de Maas-contreien en last but not least in de buurt van Groenlo en Bredevoort, den onvolprezen Gelderschen Achterhoek.
Bijna overbodig te zeggen, dat ook dit met fraaie foto's geïllustreerde deel zich genoeglijk laat lezen. Alleen zal Buning er voor op moeten passen, dat hij niet te veel in de geschiedenis gaat grasduinen ten koste van zijn ‘eigen oogen’; want het populariseeren van oude bronnen geeft toch niet die couleur locale, waarom men Bunings literaire Verkades albums het meest apprecieert.
Eén critische opmerking over een boek, dat eigenlijk uitdaagt tot gezellige critiekloosheid: de versregel, waarin ‘'s Mijnslaafs lot in 's aardrijks ingewand’ voorkomt, is niet van Bilderdijk, zooals Buning meent, maar van den onvervalschten bard der Hollandsche natie, Helmers. Men zegt, dat juist op grand van dien regel de Amsterdamsche Helmersbuurt haar naam heeft gekregen.
M.t.B.