Een emigrant uit de lage landen
Onder den druk van Luther
Dr M. van Crevel, Adrianus Petit Coclico. Leben und Beziehungen eines nach Deutschland emigrierten Josquin-Schülers. (Martinus Nijhoff, 's-Gravenh., 1940)
Sommige schrijvers slagen erin groote mannen zoo te behandelen, dat zij het voorkomen krijgen van overbodige wezens, drijvend op een menigte anecdoten en een reputatie. Anderen gelukt het echter, figuren van geenszins kolossaal formaat zoo te portretteeren, dat een geheel tijdvak achter hen begint te herleven en de op zichzelf vrij onbelangrijke gestalte daardoor plotseling menschelijke beteekenis krijgt. Niets is op zichzelf belangrijk of onbelangrijk; de wijze van interpreteeren is alles. Als de biograaf in staat is om zijn personage leven in te blazen, hoe dan ook, kan een tweederangs mensch uit het verleden interessanter zijn dan een heros van Emil Ludwig.
Een figuur van den eersten rang was stellig niet de musicus Adrianus Petit Coclico, aan wien onze stadgenoot dr M. van Crevel een monographie heeft gewijd, waarop ik hier de aandacht wil vestigen. Ware deze monographie uitsluitend de levensbeschrijving van het dwergachtige mannetje met een ellenlangen baard, dat men bij dit artikel vindt afgebeeld, er zou waarschijnlijk geen aanleiding zijn het boek op deze plaats te behandelen; want het mannetje zelf is een theoreticus en componist, die een probleem vormt voor de musicologen, maar den leek in het vak niet bijzonder zou behoeven te boeien. Echter: het werk van Van Crevel is veel meer geworden; in de figuur van den vagebondeerenden Coclico, die van de eene Duitsche stad naar de andere zwerft om tenslotte in Kopenhagen spoorloos van het tooneel te verdwijnen, heeft hij het leven geteekend van een zwervenden humanist uit de zestiende eeuw, en het is dit leven, dat ons meer boeit dan eenige toevallige data. Deze Coclico was een Vlaming, die om zijn geloof uit zijn vaderland werd verdreven en zijn heil zocht in het Duitschland van Luther; een eenigszins twijfelachtige figuur, zooals meer humanisten uit een tijd, waarop het woord humanisme nog niet kan worden toegepast à la manière de Just Havelaar; een muzikant en avonturier, een leugenaar of een fantast, een ongeluksvogel, een bigamist en een vorstendienaar; hij was een leerling van den beroemden componist Josquin des Prés. Op zijn naam staat een muziektheoretisch werk, Compendium Musices, en een bundel motetten, met den geheimzinnigen titel Musica Reservata. Adrianus Petit Coclico is, zooals Van Crevel aantoont, in tegenstelling tot Luther en zijn omgeving een van de eerste woordvoerders geweest van het renaissancistisch muziek-ideaal, dat aangeduid wordt door dit nog altijd mysterieuze begrip ‘musica reservata’ en dat grof gezegd neerkomt op de dienstbaarheid van de muziek aan het woord; een ideaal, waarvan de schrijver in een scherpzinnige uiteenzetting over de bekende studie Renaissance en Realisme van prof. Huizinga ook de aanwezigheid aantoont in Thomas Morus' Utopia. Dr van Crevel noemt Coclico een ‘meteoor’; en inderdaad, men weet niets over zijn jeugd en leerjaren (hij moet pl.m. 1500 geboren zijn), terwijl hij, na opgedoken te zijn in de humanistenwereld en daarin veel pech te hebben gehad, ook weer ondergaat, zonder dat men over zijn dood iets bepaalds te weten heeft kunnen komen. De schaarschheid van de beschikbare gegevens heeft Van Crevel echter niet ontmoedigd, maar hem er juist toe gedreven, dit personage, dat bovendien door de legenden der elkaar napratende Duitsche historici nog onherkenbaarder geworden was, in zijn tijd en omgeving te situeeren, zoodat hij zichtbaar wordt als een exponent van die eeuw, en vooral van het bestaan, dat zulk een zwervend musicus leidde. Als een detective heeft de schrijver van deze monographie zijn baardig mysterie nagespeurd, maar hij heeft zich met speuren alleen niet tevredengesteld; na den man in zijn tijd te hebben geplaatst, heeft hij ook den cultureelen achtergrond van den man verhelderd. In hoeverre is het individu in de collectiviteit vertegenwoordigd en hoe kan men de schaarschte aan individueele gegevens vergoeden door een scherpzinnige interpretatie van den collectieven achtergrond? Deze vraag heeft den auteur blijkbaar steeds bezig gehouden; het antwoord geeft hij door het individu Coclico als representant van zijn wereld te demonstreeren en een romantisch zwerversbestaan te laten spiegelen in de maatschappelijke omstandigheden, waarvan het één facet is geweest.
De humanist als ‘werknemer’.
Men versta mij wel: dit boek is geen ‘vie romancée’, maar een dissertatie, een wetenschappelijk werk dus. Maar juist, omdat de schrijver niet naar literair effect streeft, boeit zijn geschrift door authenticiteit; het humanistenleven van Coclico wordt met nuchter élan uit de bronnen gereconstrueerd, losgewikkeld uit de legende en in verband gebracht met de geestelijke stroomingen der eeuw. Niet slechts het muziekleven heeft Van Crevel in zijn beschouwingen betrokken, hoewel hij musicoloog is; ook de muziek is hier onderdeel van het milieu, zij heeft tot achtergrond de theologische geschillen en de sociale verhouding tusschen den vorst, dien men als werkgever der humanisten, en den humanist zelf, dien men als den werknemer kan zien. Wat was zulk een vagebondeerend musicus, sociaal gesproken? Niet al te veel zaaks, veel minder zaaks nog dan een hedendaagsche intellectueel; hij moet voortdurend bedelen en hij wordt bedeeld, hij is een werkman met de werklieden en vaak ook een bedelaar met de bedelaars. Men heeft soms wel eens den indruk, dat de Europeesche cultuur door het bedelen om steun bij vorsten groot geworden is; men behoeft in deze herhaalde verzoeken om daalders niets onteerends te ontdekken, het is eenvoudig de oudste broodwinning der kunstenaars en intellectueelen. Ook daarom is het leven een Coclico, die ook eenigszins een mauvais sujet was, zoo, interessant; het hangt aan elkaar van afhankelijkheden, het is, zooals alle vormen van bestaan, die met de bovenlaag der cultuur samenvallen, economisch uiterst zwak gefundeerd. Natuurlijk waren er heel wat fortuinlijker broeders dan deze Coclico, die een pechvogel was; maar dat is toch een quaestie van graad. De emigrant uit de lage landen bij de zee was een ontwortelde, en volgens Van Crevel is hij er ook nooit in geslaagd in den vreemde wortel te schieten; dat neemt niet weg, dat de afhankelijkheidsverhouding van den kunstenaar in die dagen (en eeuwen later nog) de normale verhouding was, en dat het emigrant-zijn de situatie slechts toespitste.
Luther als paus.
De emigratie voert Coclico naar Wittenberg, de Lutherstad, waar hij in 1545 opduikt; hij kwam daar in relatie met Melanchton. Wat was de positie van dezen musicus in Wittenberg, welke positie had Wittenberg zelf in het cultuur- en muziekleven van die jaren? Dit probleem heeft Van Crevel met bijzondere scherpzinnigheid en waarlijk boeiend opgelost; zijn methode - het interpreteeren van de persoonlijkheid door de collectiviteit, om op die manier de collectiviteit weer concreet te laten zien in het eene menschenleven - heeft vooral in de bladzijden, die op dit onderwerp betrekking hebben, uitstekende resultaten afgeworpen. Om te beginnen analyseert de schrijver de domineerende persoonlijkheid van dit wereldje, doctor Martinus Luther, waarmee Coclico overigens niet in onmiddellijk contact schijnt te zijn geweest. De oude Luther was een stevige tyran, op zijn manier ook een paus, die geen tegenspraak kon dulden. Hij was het tegendeel van een moderne geest, zooals Van Crevel nadrukkelijk betoogt; dat men hem later als zoodanig heeft afgeschilderd, omdat hij nu eenmaal den stoot had gegeven tot het ontstaan van een godsdienstige beweging, de Hervorming, bewijst alleen maar dat reformatoren lang niet altijd de consequenties kunnen overzien van de bewegingen, die zij ontketenen. Luther was afkeerig van het nieuwe, en hij is dat steeds geweest, al maakt hij op zijn ouden dag meer speciaal den indruk van een reactionnair, die het élan van zijn jeugd wil neutraliseeren. Hij was, zooals Van Crevel met tal van voorbeelden aantoont, in de eerste plaats overtuigd, dat de Jongste Dag op handen was en dat het dus zaak was, de wereld op die gebeurtenis voor te bereiden. Daarom was Luther een vijand der humanistische geestesgesteldheid, die hij bij tijd en wijle voorstelde als een product van den duivel. ‘Wo immer das Luthertum herrscht, da sind die Wissenschaften zugrunde gegangen’, schreef Erasmus eens in een brief, en de lotgevallen van de ‘modernen’ componist Coclico leveren van dezen zin de treffende illustratie, want hij kon in dit milieu geen vasten voet krijgen. Ook in zijn opvattingen over de muziek was Luther conservatief; Wittenberg is onder zijn ‘regiem’ ook als muziekstad sterk in aanzien gedaald, het werd in twintig jaar van een internationaal centrum een geïsoleerde provincieplaats, omdat de theologische despotie geen vernieuwing duldde. Het is bijzonder interessant, dat de onderzoekingen van dr van Crevel het algemeene beeld van Luthers antihumanistische geesteshouding ondubbelzinnig bevestigen; niet in het onvrije, aan de alleenheerschappij der theologie onderworpen Wittenberg, maar in het vrije Neurenberg kon destijds een ‘moderne’ geest een klankbodem vinden.
Deze vijandigheid jegens de cultuur, waarvan de ‘moderne’ muziek slechts een der facetten is, heeft men later in Luther willen weg-idealiseeren, maar ten onrechte. Het formaat van Luther is het formaat van den man, die de wereld wil schoonbezemen voor den Jongsten Dag en het progressieve, op de aardsche ontwikkeling gerichte karakter van alle cultureele activiteit is met zulk een bezemprocédé lijnrecht in strijd. De detective-geleerde Van Crevel laat ons dan verder ook zien, dat de musicus Coclico niet alleen in de muziek ‘modern’ (en dus de antipode van Luthers muziektheorie) was, maar ook in zijn religieuze opvattingen. Van dezen strijd tusschen de richtingen, die het gevolg was van de Hervorming, krijgt men hier een levendig beeld! Coclico voelde sympathie voor de ‘Sacramentirer,’ de aanhangers van een spiritualistische uitlegging van het Heilige Avondmaal, wier verdedigers men hoofdzakelijk vond in de Nederlanden en in Zwitserland. Alweer: over de inzichten van het individu Coclico kan men alleen tot klaarheid komen als men zich van te voren op de hoogte heeft gesteld van het belang dier theologische strijdvragen voor de toenmalige menschen. Zij belegden enorme geestelijke kapitalen in tegengestelde ideeën over de transsubstantiatie, die voor ons zuivere curiositeiten zijn geworden; maar de hartstocht, waarmee de tegenstanders elkaar te lijf gingen, en de onverdraagzaamheid, waarmee zij elkaar verketterden, bewijzen wel, wat er hun aan gelegen was hun opvatting door te zetten. Luther heeft als gewoonlijk tegen de ‘Sacramentirer’ gedonderd, dat het een aard had; maar ook de vorsten mengden zich in dit Avondmaalsgeschil, en zoo speelt de theologie telkens door in de politiek. Het lot van den vagebondeerenden muzikant Coclio wordt zoowel door deze controverse als door zijn pogingen om van een onzedelijke vrouw te scheiden in hooge mate bepaald; juist door zulke details wordt dit humanistenbestaan, vòòr het boek van Van Crevel niets anders dan een verzameling anecdoten zonder fond, niet alleen representatief maar ook tragisch.. als men voor de kleur van deze dingen oog heeft tenminste. Men kan zich hier realiseeren, wat een afwijkende meening over het brood en den wijn in die dagen beteekende, en dat een ongelukkig huwelijk nog een heel andere strop was dan tegenwoordig.
Het napraten der geleerden.
Behalve als een boeiende biographie en een waardevolle bijdrage tot de kennis van het muziekleven der zestiende eeuw (deze kant van het boek moet ik als niet-vakman natuurlijk onbesproken laten) trekt deze studie ook de aandacht om haar methode. Het boek is n.l., zonder dat op dit feit overigens meer dan de hoffelijkheid toelaat de nadruk wordt gelegd, een scherpe polemiek tegen de napraterij der historici en musicologen, hoofdzakelijk van de Duitsche. Men vindt van deze napraterij sterke staaltjes aangehaald, die dan ook verklaren, waarom het noodig was dit interessante humanistenleven opnieuw uit de bronnen te construeeren. In een hoofdstuk Schicksale einer Biographie, waarin een overzicht wordt gegeven van vorige publicaties over den baardman Coclico, krijgt men een bepaald zeer amusant overzicht van de wijze, waarop de geleerden op hun voorgangers vertrouwen, die weer op hun voorgangers vertrouwden, die weer etc. etc., zoodat vergissingen en verschrijvingen van het eene werk naar het andere overdansen, zonder dat iemand op het idee komt een en ander te gaan verifieeren. In 1678 wordt Coclico b.v. per abuis door iemaad als Coclicus vermeld; en deze schrijfwijze, hoewel beslist foutief, is door napraterij en andere gemakzucht gehandhaafd gebleven, tot dr Van Crevel de juiste schrijfwijze herstelde; en dat nog wel, terwijl men in sommige gevallen den oorspronkelijken naam onder oogen kreeg en alleen door ‘systeemdwang’ Cocli-cus bleef schrijven! Zulke voorbeelden lijken onbelangrijk, maar zij zijn psychologisch materiaal, dat veel verraadt uit de keuken der geleerde wereld!
Een zeer geraffineerde analyse van zulk een geval op groote schaal geeft de geboren detective Van Crevel in zijn beschouwingen over het begrip musica reservata: een term, die het eerst voorkomt in de geschriften van Coclico, o.a. als titel van een zijner werken, maar waarvan hij geen definitie heeft gegeven. Men weet tot op den huidigen dag niet, wat ‘musica reservata’ precies is, maar daarom is er blijkbaar des te meer over getheoretiseerd. Het ‘reservata’-probleem behoort tot de pikante problemen der musicologie, en het is ook pikant voor niet-musicologen, omdat het, zooals uit de analyse van Van Crevel blijkt, hoofdzakelijk, zoo niet geheel, een probleem van napraterij en dus van woorden geworden is. Aangezien men niet wist, wat ‘musica reservata’ was, heeft men zich aan hypothesen gewaagd; deze hypothesen worden dan weer door navolgende geleerden als halve en heele zekerheden overgenomen, er wordt op voortgeborduurd, en op dit borduursel borduren anderen dan weer voort.. totdat er een probleem ontstaat, dat met het oorspronkelijke probleem niets meer gemeen heeft dan het woord! Discussies over zulk een vraagstuk hangen dus geheel in de lucht, maar de deelnemers merken dat niet, omdat zij meenen over ‘reëele’ controversen te debatteeren. Zoo zet zich de scholastiek in onzen tijd voort, en als een onderzoeker het waagt tot de bronnen terug te gaan, d.w.z. den heelen weg terug te wandelen, dan kan hij constateeren (zooals van Crevel hier constateert), dat men gerust weer van voren af aan kan beginnen. Het ware te wenschen, dat zulke onderzoekingen, ook op ander gebied, meer van dezen hoek uit werden ondernomen; een groot deel van onze wetenschap zou schijnwetenschap blijken te zijn, ontstaan door het spookachtig voorttelen van termen in een ledige ruimte. Aan dit ‘spelelement in de cultuur’ heeft Van Crevel bijzonder aandacht gewijd, en waar hij het ontdekte onder het masker van zwaarwichtigen ernst heeft hij het onbarmhartig als spel gediagnosticeerd.
Menno ter Braak.