Menno ter Braak
aan
J.L. Faber (Zutphen)
Rotterdam, 2 januari 1933
Rotterdam, 2 Jan.'33
Het zou mij zelf belachelijk in de ooren klinken, dezen brief te beginnen met ‘Zeer geachte heer Faber’; daarom begin ik ditmaal zonder aanspreektitel. Ik heb [?] het vervelende gevoel, dat ik iets niet gezegd heb, dat ik mij vast voorgenomen had te zeggen; maar aangezien ik geloof, dat u den zaak toch geheel begrijpt, kan ik op het gegeven moment nooit tot het ‘doen van een stap’ komen, in casu een gelegenheidsgezicht zetten en zeggen: ‘Zou ik u even alleen mogen spreken?’ - In de eerste plaats moet ik u toch eens zonder omwegen kenbaar maken, hoe buitengewoon ik uw houding tegenover mij in het afgeloopen jaar heb geapprecieerd. Dat u mij in uw huis heeft ontvangen, zonder dat ik mij met een officieel woord geïntroduceerd had, is op zichzelf al een wonder (gegeven de wereld, waarin wij nu eenmaal leven); maar dat u mij bovendien met zoo duidelijke sympathie hebt ontvangen (er u b.v. niet aan geërgerd hebt, dat ik zoo nu en dan iets tegen ‘de’ theologen beweer) en daarmee mijn sympathie getoond hebt te voelen, ondanks mijn algemeene dominees‘haat’ - dat, om kort te gaan, heeft mij bepaald gesteund in mijn omgang met Ant. Misschien hebt u zichzelf niet eens gerealiseerd, welk een weldaad u mij bewezen hebt door mij niet onmiddellijk (zooals de eerst de beste a.s. schoonvader zou hebben gedaan) naar mijn ‘bedoelingen’ te vragen; door mij, integendeel, maar gewoonweg rond te laten loopen. Ik heb daardoor in de goede sfeer geleefd, die ik absoluut noodig had en daarvoor ben ik u oprecht dankbaar.
Ik behoef u dan ook zeker niet meer officieel uw dochter ten huwelijk te vragen; ik denk, dat u bij de officieele uitdrukking alleen al lacht. Maar niettemin, ik zou geen practische plannen willen maken, voor u in die plannen te hebben gekend en de bevestiging te hebben ontvangen, dat u die goedkeurt. Ant heeft destijds met u over onze verhouding gesproken en ik hoef daaraan dus niet veel toe te voegen; wij zijn zoo vaag van zins, in den zomer te trouwen. Als u daartegen geen principieel bezwaar hebt, hopen wij binnenkort die plannen nader uit te werken.
Nogmaals, dit is geen officieele brief, maar voor alles een document van een dankbaar mensch. ‘Een schoonvader kan alles verpesten’; dat zult u mij zelf toegeven. Hij kan ook alles in de goede richting sturen; geval ds. J.L. Faber. ik zou alleen bijna met Ant trouwen om zoo'n schoonvader te krijgen; nu, en daarom alleen doe ik het niet eens. Ik heb mij niet eerder geuit, omdat ik, voor zoover dat menschelijkerwijs mogelijk is, verzekerd van mijzelf wilde zijn in alle opzichten (gegeven ook mijn vorige vergissingen). Het komt er dus toch eigenlijk op neer, dat ik u Ant ten huwelijk vraag; dat is geen phrase, omdat mij aan uw toestemming ook werkelijk iets gelegen is.
hart. gr., ook voor de overige familie
Uw toeg.
Menno
Beukelsdijk 143b. R'dam
Origineel: particuliere collectie