[p. 270]

De haat des positieven en des negatieven

Geef mij uw haat en ik zal u zeggen wie gij zijt. ...

In de haat haten wij in de eerste plaats onszelf; en dat geeft ons het recht te haten, om scherp te zijn en schijnbaar liefdeloos. Wie niet meer haten kan, heeft de kracht verloren eigen projectie op de wereld als een spanning te beschouwen. Want wij zijn zelf mede schuldig aan de hatelijkheid der dingen... en toch haten wij ze! Wij haten ze, omdat zij ons kunnen terroriseren; en wij haten daarin onszelf, omdat wij hen niet kunnen terroriseren.

Alleen datgene, wat sterk ons positieve of negatieve wereldbeeld prikkelt, is in staat ons tot haat te bewegen. Datgene, wat men ‘onaangenaam’ vindt, is niet de moeite waard gehaat te worden. Waarom zou men het publiek van het restaurant ‘Trianon’ haten? Waarom de eeuwige Pannekoek van Den Gulden Winckel (de slang, die steeds weer zichzelf in de staart bijt)? Waarom het romaans van Henri Bruning of het gemengd-oosters van het theater Tuschinski? Zij doen soms zeer onaangenaam aan; maar men haat dit niet. Men misprijst het. Men keurt het af. Men scheldt het uit. Men houdt het voor de gek. Men doet er zelfs aan mee, van tijd tot tijd.

Maar de haat is beter. De haat is het supplement van de liefde. De haat bewijst, dat men het tegendeel zeer lief kan hebben. Door hem te haten, erkent men de tegenstander als een positieve of negatieve kracht; wie weet daarom, waar de haat ophoudt en de liefde begint?

Positief. Ik haat het gezicht van president Calvin Coolidge.

Er is iets in dit gezicht, dat tot een onmiddellijke tegenzin, een instinctieve afkeer noopt. Volgens de fotopagina van De Telegraaf is er geen noemenswaardig verschil tussen het gezicht van de twintigjarige Coolidge en de Coolidge van nu. Het zal zeker zo zijn; want deze trekken zijn alleen symbool,

[p. 271]

zorgvuldig ontmenselijkt symbool van de alles beschermende Bijbel en de alles beschermende Dollar. Achter dit masker bouwt men kerken op Fordchassis, verdoemt men de evolutieleer in hemdsmouwen, is men geheelonthouder, behaviorist, kauwgomkoning en democraat tegelijk. Uit de bloedeloze mond van dit masker moeten wij steeds weer heilige phrasen horen, terwijl men de petroleum en het imperialisme ruikt. Dit is het masker van Calvijn, maar van een speculerende dollar-Calvijn, een Calvijn aan boord van een pantserkruiser.

Dit gezicht haat ik, omdat niemand aan zijn daemonie ontkomt. Ik haat het, omdat het, positief en zelfverzekerd, vrij van twijfel en cultuurangsten, ons allen geboeid, gebannen houdt: dit bleke, zielloze, gesloten masker aan de overzijde van de Oceaan, dat het duizendvoudig gereproduceerde masker van een dode Beethoven tot armzalige romantiek heeft doen vergaan. ...

Negatief. Omdat het de negatieve vervulling van Coolidge is, haat ik het vrijzinnig protestantisme in Nederland.

Amerika maakt ons zakelijk en stelt ons voor de uiterst zichtbare, scherpe kristallen van zijn skyscraper-steden, voor het monotoon, maar zeer hoorbaar lawaai van zijn saxophonen, voor zijn tastbare en voelbare manier van zakendoen. Amerika maakt iedere dag nieuwe Amerikanen, nieuwe oceaanvliegers, nieuwe technici en nieuwe behavioristen. Amerika bombardeert ons met een hagel van harde levens- en denkvormen.

Maar het leger van vrijzinnige predikanten, dat dit land overdekt, schijnt van niets te weten. Als zij van iets weten, knopen zij het toch onmiddellijk vast aan een text uit Jesaja. Nog steeds prediken zij het evangelie der vormeloosheid (heb maar lief, de vorm doet er minder toe) onder de leuze van een vorm (een humanistisch, ethisch ‘christendom’ met een vage Jezus van Nazareth en de Leidse Vertaling). Zij bewegen zich gracieus op aesthetisch, poëtisch, journalistiek, paedagogisch terrein... maar zij preken. Zij zullen niemands mening geweld aandoen... maar zij preken. Zij verafschuwen het dogma en zijn pirandellesker dan Pirandello... maar zij preken. Zij verkondigen hun mening over Dostojewsky en Spengler, zij vervaardigen gedichten op grote schaal, zij drijven jeugd-

[p. 272]

bonden en zomerkampen, zij grijpen om zich heen naar alles, wat er door de eeuwen heen maar eclectisch te behandelen valt, mits in bevattelijke vorm... maar zij preken hun eeuwige zondagspreek voor een steeds schrompelend zondagspubliek. Aan alle zijden brokkelt hun wereldbeeld af, maar zij kiezen weer wekelijks hun tekst uit het Oude en Nieuwe Testament. In holle kerken en enge lokalen, in gothische erfstukken evengoed als in Bellevue voor de microfoon pluizen zij aan het hijgend hert en de Bergrede, en zij zullen daarmee voortgaan, tot er geen kerkeraad meer over is om hen te bedillen. Wanneer gans Nederland de charleston danst, vergiftigd in de oppervlakkigheid van het amerikanisme, zullen zij nòg volhouden, dat hun wekelijke liefdepredikatie de eeuwige liefdewet is, ook al zal slechts nog één stokoude stovenzetster naar de verkondiging luisteren; wanneer de volkeren zich bedronken zullen hebben aan amerikaanse snelheid en amerikaanse doelmatigheid, zullen zij nòg teren op die éne uitgemergelde, doodgepreekte, leeggezogen en kaalgeplukte vorm, waarnaar zij al hun culturele aspiraties met de moed der wanhoop ombuigen: het ‘moderne’ christendom. En dan ja, dan zullen zij menen, dat hun stem is die ‘eens roependen in de woestijn’. ...

De onverbiddelijke, scherp gemarkeerde, nivellerende vorm, die Amerika brengt; de slappe, vage en... vormloze vorm, die het vrijzinnig protestantisme predikt: zij vullen elkaar uitstekend aan. De eerste verovert in marstempo de wereld; de laatste causeert nog aanhoudend, maar thans zonder aanstotelijke dogmatiek, over het marstempo, dat voor tweeduizend jaar de wereld veroverde. En zo tussenbeide vinden zij elkaar in de laatst ontdekte, meest efficiente mystiek. ...

De gehate positieve zakelijkheid, de gehate negatieve onzakelijkheid, wijzen naar datgene, wat wij beminnen: een positieve onzakelijkheid, een negatieve zakelijkheid; een ‘amerikaanse’ erkenning der werkelijkheid met een ‘christelijke’ waardering harer vergankelijkheid.

 

1927