[p. 501]

Iwan Mosjoukine in Le Brasier Ardent

De ontwikkelingsgang van Iwan Mosjoukine is symbolisch voor het mammonisme, dat de filmproductie op de huidige dag nog tot in bijna al haar geledingen beheerst. Zijn eerste films: Kean, Le Brasier Ardent, zijn optreden in Feu Mathias Pascal onder leiding van l'Herbier, gaven hem gelegenheid zich te ontpoppen als een bijzondere gestalte; en nauwelijks had hij die bijzonderheid in de wereld geworpen, of de roem en de winst maakten zich van zijn talent meester en vernederden hem tot een ijdele star in Michael Strogoff, in Casanova. Toch is deze weg van zelfvernietiging in de eerste en beste Mosjoukine al gegeven. Immers als grondtrekken van zijn actie vindt men onmiddellijke overbewustheid van eigen vermogens, genoegen in eigen ijdelheid en wreedheid, lust in uitbuiting van een eenmaal als geslaagd waargenomen gebaar. In de regisseur Mosjoukine, zoals wij hem in Le Brasier Ardent hebben leren kennen, zit de hang naar de dictatuur, naar schitteren, naar onderwerping van de omgeving aan zijn persoonlijkheid; de rol, die hij zich hier heeft toegekend, is die van een onoverwinnelijke charmeur, weliswaar met een trek van spot over die Donjuanerie, maar toch zeer duidelijk trots op het overwicht van zijn Medusakop. Daarvoor alleen maakt hij een scenario, dat op zichzelf grenzeloos paskwillig is, tot een komische en dikwijls verrukkelijke parodie op de feiten, die het de toeschouwers voorlegt. Een detective; een geschiedenis van trouw en ontrbuw, van diefstal en bedrop... wie denkt er aan bij het zien van deze speelsheid! Wie denkt aan een detectivebureau bij de hardhandige aftuiging van de cocu door een contingent fantastische figuren! Wie denkt aan een ‘echtgenote’, die ‘getemd’ moet worden, wanneer hij Nathalie Lissenko, de gravin Koefeld uit Kean, verdwaald ziet in een reeks netelige, maar daarom niet minder lachwekkende amoureuze

[p. 502]

situaties! Het draait immers alles om die Mosjoukine, die alleen al door zijn aanwezigheid een maatschappijtje van burgerlijk verworden en geconsolideerd huwelijksgeluk in de war stuurt, die deze ingewikkeldheden slechts heeft uitgevonden om de kinderlijkheid en, soms, kinderachtigheid van het ‘verterend vuur’, dat liefde heet, met de hautaine meerderheid van zijn blik te bestrijken. Hij speelt met de vrouw van zijn opdrachtgever, gelijk een ander zich met een schoothond zou vermaken; en, ja, tenslotte verliest hij er de zelfbeheersing bij en moet voor zijn moeder ... kiespijn veinzen, om het hoge geluk van de liefde te maskeren! Hij solt met anderen en uiteindelijk ook wat met zichzelf, zelfgenoegzaam en bewust tot in zijn laatste overgave aan de beminde. Zoals hij in haar droom al de niet aflatende, onverbiddelijke en eisende was, zo wint hij haar in het daglicht als een vorst, met een grapje, een concessie die onmiddellijk weer teruggenomen wordt. In één woord: een geboren speler!

In Le Brasier Ardent ziet men, hoe de au fond wrede gril, de gewetenloze spot met de dufheid van afgedragen gevoelscostuums, reeds grenst aan de ijdelheid, die de latere Mosjoukine eens naar het verderf van het succes zou voeren. Om anderen in hun belachelijkheid aan de kaak te stellen verheft hij zichzelf. Maar, welk een verschil tussen dit werk en de latere onbeduidendheid! Nooit is hier de ironie over de zelfverheffing vergeten, nooit verzuimt de onoverwinnelijke zich hier ook zelf in de kleinheid van zijn verliefdheid den volke te tonen, nooit schakelt hij zijn eigen avontuur als puur heldendom uit. De spotter Mosjoukine ziet nog de betrekkelijkheid van zijn spot, door bij tijd en wijle als een kind over de grond te duikelen van vreugde! Aldus werd Le Brasier Ardent een hoogmoedige, maar toch niet ongevoelige film, een berekende spotternij, die toch niet cerebraal aandoet, integendeel, overal plastisch en zinnelijk zich in het avontuur van de liefde verliest, om er telkens weer grinnekend om zichzelf uit op te duiken.

Als filmpoging is deze Mosjoukine niet volmaakt; er zijn veel herinneringen aan het toneel met zijn saloncoulissen. Maar de evenementen (het detectivebureau, de droom, de

[p. 503]

dans in het cabaret b.v.) zijn vaak met indringend begrip uit filmmateriaal opgebouwd, terwijl de vele anecdotes telkens door filmverrassing treffen. Men vindt hier bovendien de bescheiden, maar uitstekende Nicolas Koline (bekend uit Kean), als de echtgenoot, de kleine ‘seigneur et maître’, een onovertroffen figuur met de soberste middelen gespeeld; men vindt Nathalie Lissenko, die zich in de hier vereiste onbestuurde gehoorzaamheid aan het ‘verterend vuur’ van een andere, maar niet mindere kant dan in Kean laat zien. De dialoog in de maneschijn tussen haar en Mosjoukine als detective is van een zwijgende filmwelsprekendheid, die men niet dikwijls tegenkomt.