De Spaanse burgeroorlog
Dr J. Brouwer: De Spaansche Burgeroorlog
Dat men in Nederland maar zeer weinig begrip heeft van het drama, dat zich in Spanje voltrekt, is op zichzelf allerminst verbazingwekkend. De behoefte aan stichtelijke wanorde in een kader van koopmansordelijkheid bij een door het geld gedisciplineerd volk heeft ongeveer niets uitstaande met de behoefte aan ‘anarchie’ bij een grotendeels verpauperd en door een verstarde kerk mitsgaders winderige generaals onmondig gehouden volk. Men weet ten onzent nauwelijks wat een generaal is, aangezien deze mensensoort zeer weinig talrijk is en zich meestal voor het oog der natie schuilhoudt; alleen in tijden van mobilisatie komt de generaal plotseling in het licht der volle openbaarheid, met de intentie alle ‘burgers’ respect af te dwingen; maar een generaal is met dat al geen constante grootheid in de Nederlandse historie, en dus kan de gemiddelde Nederlander zich ook nauwelijks iets voorstellen bij de krantenberichten over politiserende, conspirerende, bluffende etc. generaals. Dat is een gevaar, want nu kan men zich evenmin voorstellen, hoeveel schade generaals weten aan te richten, wanneer zij hun natuurlijke plaats als aanvoerders van regimenten gaan verlaten om zich op te werpen als elite-mensen. De bemoeiingen dezer personen met de politiek bepalen zich hier hoofdzakelijk tot het ‘Verbond van Nationaal Herstel’, en voorshands is het nog niet waarschijnlijk te achten, dat onze vader des vaderlands, generaal Snijders, een legioen van Batakkers op ons afstuurt, die hij met zilverbons uit de tijd van Treub betaalt, teneinde, na Amsterdam grondig in puin te hebben geschoten, ons de zegeningen uit te leggen van een generaals-regime.
Wij moeten dus over Spanje spreken in gelijkenissen; in 1931 was er in dat land één officier op zes soldaten, en dat alleen kan ons een verklaring aan de hand doen voor het overschot
aan politieke energie, waarover men in de garnizoenscasino's beschikte. Desalniettemin hebben wij, zolang de opstand der Mola's en Franco's duurt, in de Nederlandse pers de zonderlingste voorstellingen kunnen aantreffen over Spaanse toestanden. Een voorzichtig, over-voorzichtig man als de overzicht-schrijver van de N.R.C. (de Huizinga der buitenlandse politiek noem ik hem in gedachten dikwijls), die met alle reserve opkwam voor de wettige regering in Madrid, toen er van communistische en anarchistische ministers nog geen sprake was, was de publieke opinie eigenlijk al te bar; men weet wel, dat er in Spanje een ten hemelschreiende armoede is en dat de analphabeten er ontelbaar zijn, maar... de kerk heeft veel kunstschatten, en de eerbied voor de kunstschatten zit ons zeer diep. De kunstschat, als het geestelijk bezit, is de sublimering van het bezit überhaupt; daarom richtte de wraakzucht van de afvallige katholiek Albert Helman zich bij wijze van simplistische reactie dan ook tegen die kunstschatten, en het pleizier, waarmee hij ze zag vernietigen, was op zichzelf al even onthullend als de aandoenlijke bezorgdheid in het andere kamp. Ik voor mij beken een zwak voor kunstschatten te hebben, evenals wijlen Loenatsjarski, die het niet met droge ogen kon aanzien, dat een fraaie basiliek door zijn partijgenoten aan stukken werd geschoten; maar het lijkt mij toch ook weer van weinig psychologisch inzicht getuigen om een volk, dat voor zijn emancipatie van generaalslusten vecht, met de morele maatstaven van rustige kunsthistorici te critiseren. Tenslotte zijn kunstschatten (jammer genoeg) gemakkelijk te beschadigen, wanneer anarchisten en generaals elkaar hun laatste argumenten meedelen.
Wij zullen erin te berusten hebben, dat Spanje een ander land is dan Nederland, en men zou er daarom wel eens over na willen denken of men de tegenstelling tussen ‘anarchisten’ en ‘generaals’ niet los kan maken van de suggestie dier woordklanken tussen Schelde en Dollart; zover echter brengen de meeste landgenoten het niet, aangezien zij onmiddellijk hun eigen begrippenwereld met atmosfeer en al wensen toe te passen op het land der stierengevechten; en zo komt het, dat een boekje als dat van de bekende hispanist Brouwer, in gewone
tijden een zuiver informatief geschrift, nu onwillekeurig de indruk maakt van een uiterst koen betoog. Dr Brouwer doet nl. niet anders dan op grond van zijn degelijke kennis der Spaanse toestanden aantonen, welke belangen tegenover elkaar staan; hij geeft een historisch overzicht, hij geeft een zeer duidelijk beeld van de groeperingen links en rechts, hij stelt in het licht, waarom het leger zulk een importantie heeft, en waarom de Spaanse kerk, die als een vette padde op het land gedrukt heeft, zo weinig begrip heeft getoond voor de nieuwe koers na de val der monarchie. Dat zijn conclusies, ondanks een streven naar de grootst mogelijke (m.i. haast te grote) objectiviteit, tenslotte voor de generaals en de kerk niet bepaald vleiend zijn, moge de lezer van De Telegraaf verbazen, wonderlijk is het nochtans niet. Want wat er ook voort moge komen uit de heersende chaos, dit staat wel vast, dat de manie der generaals om zich op te werpen tot scheidsrechters, als altijd in de Spaanse geschiedenis het spel op gang heeft geholpen. Het heldere boekje van dr Brouwer laat dienomtrent geen mogelijkheid tot twijfel open; het is niet de moord op Calvo Satelo geweest, die hen verontwaardigd naar de wapens deed grijpen, maar de opstand is het product van systematisch georganiseerd verzet. Dat het vreemdenlegioen en de Marokkaanse kleurlingen het eigenlijke zware werk hebben moeten doen, wordt ook door dr Brouwer als een bedenkelijk feit gesignaleerd; dat verder de Spaanse kerk in hoge mate schuldig is aan wat er in Spanje gebeurt, wordt door hem aan de hand van het nuchtere materiaal bewezen; men bedenke daarbij, dat deze schrijver katholiek is en aan het slot van zijn boekje opkomt voor de geestelijke macht dier kerk, zoals hij ook niet nalaat het linkse Spanje aan zakelijke critiek te onderwerpen.
Maar het is waar: wie tegenwoordig zakelijkheid ten opzichte van Spanje verdedigt, is een huurling van Moskou en heeft het slecht voor met de kunstschatten. Men houde zich dat voor gezegd en houde het dus toch maar liever met de communiqué's van radio Sevilla dan met dit uitstekend gedocumenteerde geschrift.