[p. 525]

Hitlers eigen woorden

Inleiding bij de Nederlandse vertaling van het boek van Hermann Rauschning

Iemand, die een Franse vertaling van Rauschnings gesprekken met Hitler in een boekwinkel had ingezien, gaf mij te kennen, dat hij het werk maar niet had aangeschaft, aangezien het hem voorkwam verdacht veel te lijken op een ‘stuiversroman’. Ziedaar een waar woord, waaruit men veel lering kan trekken: een ‘stuiversroman’! Inderdaad, op alle mensen, die gewoon zijn in de categorieën van het gemiddelde fatsoen te denken, zal dit merkwaardige boek de indruk maken van een stuiversroman; maar deze stuiversroman is geleefd, is een stuk geschiedenis, dat nog niet is afgesloten, waarbij wij ten nauwste zijn betrokken. En op deze overtuiging van boeren, burgers en intellectuelen: ‘dat dit alles toch niet waar kon zijn’, fundeerde Hitler zes jaar lang zijn Duitse en Europese politiek; evenals Napoleon de ‘ideologen’ taxeerde hij de professoren, de politici van de oude stempel, de specialisten, de geestelijken, de ‘denkers’ en de ‘dichters’ als mensen, die blind waren voor het genie van de stuiversroman... en zes jaar lang gaf de Fortuin hem gelijk. Hun waardigheid verdween als sneeuw voor de zon, het onmogelijke werd mogelijk, de stuiversroman, die men juist goed genoeg geacht had voor de verbeelding van de keukenprinses, werd werkelijkheid. Beschamend resultaat; en de man, die deze stuiversroman leefde, had zijn mening niet eens onder stoelen en banken gestoken, al hield hij dan een ‘geheime leer’ achter voor de ingewijden. Voor een ieder, die oren had om te horen en ogen om te zien, had het duidelijk kunnen zijn, dat hier over Europa kwam, wat de oude Burckhardt in zijn brieven omstreeks de tachtiger jaren reeds voorspelde:

‘Für mich ist es schon lange klar, dass die Welt der Alternative zwischen völliger Demokratie und absolutem, rechtlosem Despotismus entgegentreibt, welcher letztere denn frei-

[p. 526]

lich nicht mehr von Dynastien betrieben werden möchte, denn diese sind zu weichherzig, sondern von angeblich republikanischen Militärkommandos. Man mag sich nur noch nicht gerne eine Welt vorstellen, deren Herrscher von Recht, Wohlergehen, bereichernder Arbeit und Industrie, Kredit usw. völlig abstrahieren und dafür absolut brutal regieren könnten. Solchen Leuten treibt man aber die Welt in die Hände mit der heutigen Konkurrenz um Teilnahme der Massen bei allen Parteifragen.’... ‘Für das Seltene hat denn freilich die Demokratie keinen Sinn und, wie sie es nicht leugnen oder entfernen kann, hasst sie es von Herzen. Selbst ein Ausgeburt mediokrer Köpfe und ihres Neides, kann sie auch als Werkzeuge nur mediokre Menschen brauchen, und die gewöhnlichen Streber geben ihr alle wünschbare Garantie der Mitempfindung. Freilich fährt dann etwa in die Masse untendran ein neuer Geist, dass sie in dunklem Drange wieder das Seltene sucht, aber sie kann dabei erstaunlich schlecht beraten sein und sich auf einen Boulanger kaprizieren.’... ‘Mein Gedankenbild von den terribles simplificateurs, welche über unser altes Europa kommen werden, ist kein angenehmes; und hie und da in Phantasïen sehe ich solche Kerle schon leibhaftig vor mir und will sie Ihnen schildern....’

Degenen, die in het begrip ‘stuiversroman’ voor de zoveelste maal een voorwendsel willen zoeken om zich af te wenden en struisvogelpolitiek te voeren, moge men er om te beginnen op wijzen, dat in dit boek van Rauschning (het pendant, de grammaticale onderlaag van zijn Nihilistische Revolutie) de nodige inlichtingen worden verstrekt over het wezen van de ‘terrible simplificateur’, die Burckhardt zag komen, als de democratische illusieberg een muis zou baren, als men, door ‘die völlige Auflösung des Begriffes Autorität in den Köpfen der Sterblichen’, ten prooi zou vallen aan het pure geweld. Hitler is de consequentie van een wereld, die overliep van autoriteiten en autoriteitjes, maar werkelijke autoriteit niet meer erkende; daarom moet deze wereld heen door een periode van het genie der middelmatigheid, der vereenvoudiging, dat uit het ontbreken van autoriteit kort en goed concludeert, dat alles herleid kan worden tot geweld en list. Waar dit genie zijn

[p. 527]

grenzen zal vinden? Wanneer het weer zal terugvallen in de sfeer, waaruit het geboren werd: de kleinburgerlijke sluwheid en de onverzadigbare haat van de ressentimentsmens? Wij weten het niet, maar zeker is, dat men door struisvogelpolitiek het noodlot niet zal afwenden; daarom luistere men naar de stem van de ‘terrible simplificateur’, opdat men eens en voor altijd wete, welke tragedie hier gaande is. Het is de tragedie der democratie zelf, en of de democratie haar eigen tragedie zal overleven, hangt in de eerste plaats af van haar critisch instinct. Onze nieuwe democratie moet Hitler ook in de geest overwinnen, d.w.z. de zwakheden der oude democratie, waaruit Hitler ontstond, zonder phraseologie van zich afschudden.

Het genie der vereenvoudiging, het genie van de stuiversroman: men kan Hitler het recht op het woord genie niet ontzeggen. Armzalige probleemstelling: is Hitler een genie of is hij het niet? Alsof het genie iets was, dat men kon isoleren, alsof men het op een presenteerblaadje kon leggen! De zonderlingste begripsverwarringen worden plotseling heel gewoon, wanneer men over genie gaat discussiëren. Het is een feit, dat Hitler niet op Goethe lijkt, die ook als genie te boek staat (Rauschning lijkt overigens evenmin op Eckermann); en zelfs lijkt hij niet veel op Napoleon, het klassieke genie van de daad; maar pleit dat tegen zijn genialiteit? Zou het niet juist kenmerkend voor zijn genie kunnen zijn, dat hij zich nimmer iets gelegen heeft laten liggen aan de geclassificeerde, gecodificeerde genieën, wier ‘stuiversroman’ al lang en breed deftige historie is geworden? Zou het niet zijn speciale geniale eigenschap zijn, dat hij een heersend vooroordeel, krachtens hetwelk genie iets met talent uitstaande heeft, eenvoudig negeerde door als het mislukte talent in de politiek te gaan en zodoende te bewijzen, dat men grote politiek kan voeren zònder aanwijsbaar talent? De verwarring van genie en talent stamt nog uit de tijd, die Burckhardt ten einde zag spoeden; in het tijdperk der massa kan het politieke genie blijkbaar volstaan met één talent, dat nauwelijks een talent mag heten: het redevoeren. Genie betekent slechts, dat iemand de categorieën, waarin de gemiddelde man denkt en handelt, doorbreekt. Dat deed Napoleon, op zijn manier, dat deed Hitler,

[p. 528]

op zijn manier. Hitler zou een pover soort genie zijn, als hij zich in zijn ‘opvattingen’ van ‘het geniale’ had laten leiden door het genie van Napoleon, die in de wereld van omstreeks 1930-1940 een operette-genie zou zijn geweest, als hij het gewaagd zou hebben geniaal te zijn met de middelen, die hem omstreeks 1800 ten dienste stonden! Onwillekeurig portretteren de niet-genialen het genie altijd door in het verleden te blikken, door zich blind te staren op het dode genie; het werkelijk geniale, in casu het genie van de ‘terrible simplificateur’, ontgaat hun daarom, want het is allerminst een ‘fashionable’ genie, het is zelfs het genie der pure machtswellust, der demonische vernietiging, van het ressentiment! Maar een van tweeën: òf men moet het begrip genie afschaffen, òf men moet het aan Hitler toekennen. Noemen wij hem het genie der vereenvoudiging... en ik geloof, dat men daarmee ongeveer gezegd heeft, waarom deze man over zoveel gewichtige ambtsdragers heeft kunnen triomferen, die meenden, dat men wel gemoedelijk met hem zou kunnen omgaan en hem op het psychologische moment ook weer aan de dijk zetten. Hij hééft zich niet aan de dijk laten zetten, maar Europa zes jaar lang in paniekstemming weten te houden, tot het de oorlog moest aanvaarden uit zelfbehoud.

Het genie - de persoonlijkheid Hitler bewijst het - kan zeer wel samengaan met halfbeschaving; een cocktail uit Nietzsche, Wagner, Gobineau, Chamberlain, Machiavelli en Karl May is meer dan voldoende als geestelijk fundament voor de geniale simplificateur. Als Hitler met zijn ‘boerensluwheid’, waarvan Rauschning gewaagt, niet had geroken, dat voor de overgrote meerderheid der tegenwoordige mensen een levensbeschouwing maar weinig meer is dan een aanwensel, hij zou niet de ‘Antichrist’ zijn geworden, die in staat bleek om zijn zeer wonderlijke ‘levensbeschouwing’, mengsel van operamotieven en tweedehandslectuur, als de alleenzaligmakende aan een heel volk (van denkers en dichters nog wel) op te leggen. Men kan niet zeggen, dat de Hitler, die uit deze gesprekken naar voren komt, ideeën heeft in de strikte zin des woords; die ideeën zijn van alle kanten bij elkaar gehaald (of toevallig bij elkaar gekomen) en zij worden in Hitlers brein slechts tot

[p. 529]

één geheel, omdat hij ze alle betrekt op zijn fanatieke machtshonger, die geen grenzen kent. Hij zou echter niet de geniale simplificateur zijn, die hij is, als hij niet met de nodige handigheid met levensbeschouwingen wist te goochelen en zich van bepaalde Nietzsche-decors niet even vlot wist te bedienen als van zijn Wagner-extract; men kan in het geestelijke nu eenmaal niet met niets werken. Het is moeilijk uit te maken, in hoeverre de man, die met ideeën manipuleert, ook nog aan die ideeën gelooft; de psychologie van het toneelspelen voor anderen, maar ook voor zichzelf, is een vrij gecompliceerde psychologie. In dit opzicht vertonen Rauschnings gesprekken met Hitler soms frappant veel overeenkomst met Le Mémorial de Sainte-Hélène (al doet de atmosfeer der kleinburgerlijkheid weer meer denken aan Luthers Tischreden); men voelt, dat de grote verachter der ‘ideologen’ zelf soms meer aan zijn eigen woorden gelooft, dan hij zich eigenlijk wel zou kunnen toestaan; hij verlangt, behalve een man van de daad, toch ook een redder der wereld te zijn, die de mensheid naar een betere toekomst wil (of wilde) leiden. Alle cynisme heeft tenslotte ook zijn grenzen; onder een bepaalde gezichtshoek bekeken lijkt de man der ‘geheime leer’, de vervolger der Joden, die zichzelf met trots tot barbaar proclameert, toch veel op een diep-overtuigde straatprediker. Hitler, de cynische bestrijder der ‘zwartrokken’, gelooft op zijn manier ook aan God, en dat waarlijk niet, omdat hij respect heeft voor tweeduizend jaar katholicisme (dit respect komt alleen voort uit een gevoel van verwantschap op het gebied der tactiek); hij gelooft waarschijnlijk aan veel meer nog, maar daarom zou men hem werkelijk niet geniaal noemen. Zijn geniale trek is, dat hij niet in de hutspot van zijn halfbeschaving is ondergegaan, maar met zijn links en rechts bijeengeschraapte half-ideeën, waarin hij soms half en half nog geloofd moet hebben ook, in staat is geweest zich een weg te banen, die niemand tien jaar geleden voor mogelijk had gehouden; geholpen, o zeker, door de economische crisis, door de minderwaardigheidsgevoelens der Duitsers sinds het verdrag van Versailles en door nog ettelijke collectieve factoren meer... maar hij was het dan toch, die dit stuk volbracht, in wie het ressentiment van de Duitse massa

[p. 530]

fungeert als koor; hij was, blijkens de uiteenzettingen van Rauschning, méér nog de protagonist dan men doorgaans geneigd was aan te nemen; dat is kenmerkend voor de situatie, waarin onze cultuur verkeert.

Dat het genie der vereenvoudiging fanaticus zou zijn, had men haast uit Burckhardts voorspelling kunnen opmaken. Maar sluwheid en fanatisme gaan lang niet altijd samen; hun samengaan in dit karakter bewerkstelligt een zonderlinge ‘synthese’ van productiviteit en improductiviteit. De man van de daad, die zich telkens weer moet opwinden om los te komen van zijn eigen lethargie, is niet de man van de daad, zoals men zich die gewoonlijk voorstelt. Sluwheid en fanatisme hebben echter gemeen, dat vereenvoudigen hun eerste impuls is; de sluwheid vereenvoudigt uit berekening, het fanatisme uit blindheid voor de gecompliceerdheid der dingen en wanneer beide samenkomen kan hun verbond, tijdelijk althans, een monsterverbond worden, waarvan enorme kracht uitgaat. Zij hebben beide overigens ook hun grenzen en dat deze grenzen niet eerder zichtbaar zijn geworden, kan men grotendeels toeschrijven aan de hulpeloosheid der tegenstanders, der schijn-autoriteiten. Rauschning stelt dit jammerlijke falen der tegenspelers, waartoe ook hijzelf behoort, met opmerkelijke eerlijkheid in het licht; hij is niet bezield door de haatgevoelens van de renegaat en wat aan zijn voorstelling van zaken (die uiteraard in de loop der komende jaren door andere voorstellingen zal worden aangevuld en vermoedelijk ook wel gewijzigd) werkelijke autoriteit verleent is in de eerste plaats zijn gevoel voor humor. Hitler, zegt hij ergens, beschouwt zelfs de humor uitsluitend en alleen als een politiek strijdmiddel, echte humor is hem vreemd; welnu, Rauschning zelf is allerminst van humor verstoken. Daardoor vooral ziet men in zijn boek de grenzen van het genie der vereenvoudiging bijzonder duidelijk; men ziet, hoe het in laatste instantie streeft naar zelfvernietiging, omdat het zijn grenzen niet, nooit kan erkennen. Hitler te willen zien als een man, die op een gegeven ogenblik wel tot rust zal komen, betekent alleen: onderschatten van de ‘terrible simplificateur’, zowel van zijn sluwheid als van zijn fanatisme. Dat het nationaal-socialisme

[p. 531]

achteraf zal blijken ‘ook wel iets goeds te hebben gebracht’, is een zo domme waarheid, dat men er geen woord aan zou willen verspillen, ware het niet, dat deze drogreden der struisvogelpolitici nog steeds opgeld doet onder mensen, die Hitler zelf ergens zo voortreffelijk betitelt als ‘theetantes’. Het fanatisme is niet iets, waarmee men gemoedelijk krijgertje kan spelen, en zeker niet, als het met sluwheid gepaard gaat....

Napoleon vertelde op St Helena, aan het einde van zijn loopbaan, dat hij, evenals Constantijn en Karel de Grote, een soort algemene vrede op aarde had willen stichten; ‘Paris fût devenu la capitale du monde chrétien, et j'aurais dirigé le monde religieux ainsi que le monde politique.’ Dit imperium ergens aan het einde ziet men ook in de fantasie van Hitler opduiken; dergelijke visioenen ener toekomstige harmonie schijnen de grote simplificateurs steeds te begeleiden. ‘Mais, reprenait l'Empereur, pour en arriver là, j'avais dû manoeuvrer avec beaucoup d'adresse, déguiser surtout ma véritable pensée, et donner tout à fait le change à l'opinion; présenter à la pâture publique des petitesses vulgaires, afin de lui mieux dérober l'importance et la profondeur du but secret. Aussi était-ce avec une espèce de satisfaction que je me voyais accusé de barbarie envers le pape, de tyrannie en matière religieuse.’ Etc. Is het niet, of men Hitler hoort spreken, zij het dan in een taal, die allerminst de zijne is? Het Grote Rijk der Harmonie als uiteindelijk resultaat van de grote mensenverachting, de fata morgana als bekroning van een leven, gewijd aan de tactiek van de machtsstrijd: van deze twee elementen, die de onverzadigbare veroveraars gaarne schijnen te willen combineren, komt voor de tijdgenoot lacy slechts het element van mensenverachting en tactiek in aanmerking; daartegenover moet hij zijn positie bepalen en niet tegenover een illusoir toekomstrijk, restant van apocalyptische voorstellingen, stuiversromantiek der simplificateurs.