Geeft 'n boek

4 April 1935. Onlangs stelde ik U een mijner goede bekenden voor, die gekweld wordt door wat men zou kunnen noemen culturele obsessies; ik vertelde u, hoe ik hem de gelijkenis van de rijsttafel voorhield, om hem te genezen van zijn honger naar universaliteit, maar met averechts gevolg. Culturele obsessies zijn obsessies, die niet door werkelijke nood gewettigd worden; maar juist daarom schijnen zij altijd des te heftiger te moeten optreden. Hoeveel arme zielen tobben zich niet af met problemen, die men in een handomdraai zou kunnen oplossen?

Verschrikkelijk zijn de kwellingen der cultureel geobsedeerden. Verleden week klaagde mijn goede bekende mij weer zijn nood over een vraagstuk, waarvan hij de sleutel maar niet kon vinden, n.l. dit: hoe kan die Lordzegelbewaarder Eden zijn zegel behoorlijk bewaren, als hij voortdurend op reis is? Neemt hij het mee op zijn reizen? Of heeft hij een plaatsvervanger, die het tijdelijk onder zijn hoofdkussen verbergt? Dat was verleden week; deze week is het weer iets anders; hij tobt er nu over, welke Nederlandse componist de muziek geschreven heeft bij het Nederlandse nationaal-hymnus Ik had een wapenbroeder, dat een vrouwenkoortje op de N.S.B.-landdag

[p. 570]

heeft gezongen; niemand kan hem daarover inlichten, zegt hij. Men zal mij toegeven, dat mijn goede bekende, dank zij de cultuur, tot een volkomen onmogelijk mens is geworden!

Maar gisteren werd het nog erger. Hij toonde mij een plaatje, dat hem in een boekwinkel was uitgereikt, met een lezende man en een lezende vrouw er op, en daaronder: Geeft 'n boek. Ieder normaal denkend mens zou daaruit hebben afgeleid, dat men deze week aan een nichtje of tante gewoon een roman van Antoon Coolen cadeau moet doen, maar niet aldus mijn geobsedeerde goede bekende.

‘Wat is dat nu weer!’ zei hij met het ongelukkigste gezicht van de wereld. ‘Altijd heb ik geleerd, dat men zijn boeken zelf moet kiezen en volgens eigen persoonlijke smaak; en daar valt mij dat ding op het lijf! Hoor je de afschuwelijk-nasale klank van dat 'n? Hoor je daarin niet de onverschilligheid jegens de qualiteit? Niet eens een heel onbepaald lidwoord heeft er op kunnen over schieten! “Geeft 'm maar 'n boek, wat doet-er-niet-toe!” hoor ik in die gebiedende wijs van dat plaatje weerklinken! Is dat niet vreselijk? Ik geloof, dat Spengler gelijk heeft: de cultuur van het avondland gaat onder!’

‘Je bent gek,’ antwoordde ik hem. ‘De boekhandel bedoelt daarmee juist, dat je de strengste selectie moet toepassen. Voor grootmama het groomamalijke boek, voor oom het wetenschappelijke boek, enz. Begrijp je dat dan niet?’

Weifelend keek hij mij aan.

‘En dat 'n dan? Waarom niet gewoon een?’

Is het niet om wanhopig te worden? Maar toch antwoordde ik hem weer, zeggende:

‘Dat 'n is de hoogste symboliek van de Boekenweek. “Een” zou nog misverstand kunnen wekken, omdat het gelezen kan worden als “één” (telwoord), en voor zulk een beperktheid zou de boekhandel in geen geval aansprakelijk willen zijn! Dat 'n echter laat alles in het midden; de boekhandelaar effaceert zich daarmee, hij wordt een onpartijdige, neutrale instantie, objectief klankbord voor aller gevoelens, onderhevig aan geen richtingsvooroordelen en polemische meningsverschillen. “Geeft 'n boek”: daarmee is de boekverkoper de eigenlijke universele mens geworden, de 'n-mens, dat is de Ue-

[p. 571]

bermensch, de mens, die met dezelfde distinctie de poëzie van Mallarmé als de romans van mevrouw Van Ammers-Küller verkoopt, de onbeweegbare, Olympische mens, tronend boven alle kleine strijd, voorbeeld dus voor de ideale lezer, zoals de heer Tersteeg die onlangs in zijn lezing in Pulchri zo prachtig heeft getekend. Begrijp je het nu?’

‘Neen,’ zei hij ongelukkig, ‘dat is toch hetzelfde als mijn geeft 'm maar 'n boek, wat doetterniettoe?’

‘Stommeling’, zei ik, en schoof hem de deur uit.